De Paus, het Pausschap en de Stoel van Petrus vacant

in een geschrift van de H. Antoninus van Florence
en het denken van pater Guérard des Lauriers

door Eerwaarde Heer Francesco Ricossa

Tijdens het consistorie van 11 februari 2013 maakte Benedictus XVI bekend dat hij “zijn ambt van bisschop van Rome en opvolger van Sint Petrus neerlegt”, en wel zodanig dat vanaf 28 februari 2013 om 20 uur de Stoel van Rome, de Stoel van de heilige Petrus werkelijk vacant zal zijn. Op 13 maart werd Jorge Mario Bergoglio in de plaats van Joseph Ratzinger verkozen. Aan de verzamelde menigte op het Sint-Pietersplein stelde hij zichzelf als de nieuwe “bisschop van Rome” voor.1

In dit artikel is het niet mijn bedoeling uit te weiden over de welbekende en veelvuldig becommentarieerde daden – ik kan niet zeggen het bestuur – van Jorge Mario Bergoglio. Mijn intentie is nog eens te schrijven over wat de Paus in de Kerk is, vooral middels het proces waardoor een mens die niet als Opvolger van Sint Petrus en Plaatsvervanger van Christus geboren wordt, Paus wordt, of ophoudt het te zijn, of het niet wordt – omdat er een beletsel is. Kortom, ik schrijf nogmaals over de pausverkiezing, een thema dat eerder in het tijdschrift Sodalitium vanuit andere invalshoeken werd behandeld.2 Met het concrete voorbeeld van Joseph Ratzingers aftreden voor ogen begrijpen we immers gemakkelijker dat de mens die verkozen wordt tot het pausschap “iets anders” is dan het pausschap zelf, en dat de bijkomstige verbinding a van het pausschap met de verkozen persoon ook (maar niet alleen) afhangt van een menselijke daad, opgewekt door de menselijke wil. Indien Benedictus XVI paus was geweest, dan zou hij het geweest zijn tot 28 februari om 20 uur. Daarna – door één enkele daad van zijn wil – zou hij het niet meer geweest zijn, omdat hijzelf in zijn persoon een einde stelde aan de speciale band met Christus, waarin vormelijk het pausschap bestaat, zoals we zullen zien.

Ik zal gebruik maken van een interessante tekst, doorgestuurd door een aandachtige lezer. Deze tekst is uit de Summa Sacrae theologiae van de H. Antoninus van Florence3 genomen. In de passages die voor dit thema belangrijk zijn, citeerde de H. Antoninus veelvuldig Augustinus Triumphus van Ancona4. De lezer zal opmerken dat de Heilige Antoninus en Augustinus Triumphus, een tijdgenoot van Sint Thomas van Aquino, het onderscheid tussen de stof en de vorm van het pausschap in de Paus kenden. Dit onderscheid vinden we ook terug in de geschriften van de vermaarde commentatoren van Sint Thomas, kardinaal Cajetanus en Jan van Sint-Thomas5, en werd door pater M. L. Guérard des Lauriers voor de huidige pauskwestie aangewend.

 

  1. De Heilige Petrus, eerste Opperherder van de gehele Kerk, is direct door Christus zelf uitverkozen

Eerst en vooral wil ik het verschil tussen de verkiezing van Sint Petrus en de verkiezing van zijn opvolgers in herinnering brengen: Petrus werd rechtstreeks door Christus aangewezen, zijn opvolgers worden door de Kerk aangewezen. (Kardinaal Cajetanus, De comparatione…)

Christus zelf heeft aan Simon de naam Petrus gegeven. ”Ge zult Kefas [Petrus, de steenrots] heten” (Jo. 1, 42; Luc. 6,14) Na de belijdenis van de godheid van Christus6 door Sint Petrus, die hij onder goddelijke bijstand  heeft uitgesproken, heeft Jezus Christus de betekenis van deze naamgeving verklaard: ”Gij zijt Petrus en op deze steenrots zal Ik mijn Kerk bouwen”. (Mat. 16,18)

Jezus Christus, de hoeksteen waarop de Kerk moet worden gebouwd (Mat. 21,42; Mac 12,10; Luc. 20 17-18), de onwrikbare rots waarop het huis (Mat. 7,24) wordt gebouwd,  beloofde aan Simon dat ook hij, samen met Hem, deze Steen zal zijn. Ook beloofde Hij hem de sleutels van het hemelrijk dat wil zeggen van de Kerk, en de macht te binden en te ontbinden (Mat. 16,19).

raphael-christs-charge-to-peter-featured-w480x300Wat Jezus Christus aan Petrus heeft beloofd, gaf Hij hem in Galilea tijdens Zijn eerste verschijning na de verrijzenis. Christus is de Goede Herder die Zijn leven geeft voor Zijn schapen. Er zal maar één kudde zijn onder leiding van één herder, Jezus Christus. (Jo. 10, 11-16). Maar ook Petrus, met Jezus Christus en zoals Hij, wordend één enkele ‘zaak’ met Hem, ontving de opdracht Christus’ kudde te weiden: ”Weid Mijn lammeren, weid Mijn schapen (Jo. 21,15)”.

Enkel in het geval van de apostel Petrus komt niet alleen het vormelijke deel  van het pausschap (ecce enim vobiscum sum: Mat. 28,20; pasce agnos meos, pasce oves meas; Jo. 21,15-17), maar ook het stoffelijke deel, de uitverkiezing en de aanwijzing (Tu es Petrus, Mat. 16,18), rechtstreeks van Christus.

 

  1. De opvolgers van Sint Petrus worden daarentegen door de Kerk aangewezen

De opvolgers van Sint Petrus worden niet rechtstreeks door Christus aangewezen, maar middellijk door de Kerk. En aangezien de apostel Petrus – door de voorbeschikking van de goddelijke Voorzienigheid (Lamentabili, propositie 56, DS 3456; Vat. I, Pastor Aeternus, DS 3050) – zijn Stoel te Rome vestigde,  worden ze door de roomse Kerk aangewezen. Het komt alleen de Paus toe, opvolger van Sint Petrus, de modaliteiten van deze canonieke aanwijzing te bepalen.

Het oudste gebruik van de Kerk was dat de bisschop verkozen werd door de diocesane geestelijken en de bisschoppen uit de aanpalende bisdommen. In het geval van de bisschop van Rome waren die de kardinalen. Sinds het jaar 1059 hebben zij het alleenrecht om de Paus te kiezen.7 Feitelijk vertegenwoordigen zij de drie orden van de roomse clerus: kardinaal-diakens, kardinaal-priesters, kardinaal-bisschoppen. De leken (gelovigen, keizer, enzovoort) hebben alleen een raadgevende rol gehad, nooit een beslissende (zie Sodalitium nr. 54, pag. 8-11).

 

  1. Het stoffelijke deel b van het pausschap: de keuze

Daar we ervoor hebben gekozen te citeren uit de geschriften van Sint Antoninus van Florence, laten we zien wat de dominicaanse bisschop over de pausverkiezing schreef:

32200“...talis potestas remanet in ecclesia et in collegio quantum ad illud, quod est in papatu materiale, quia papa mortuo potest collegium per electionem personam determinare ad papatum, ut sit talis vel talis”: … deze macht blijft in de Kerk en in het college [van kardinalen] met betrekking tot wat in het pausschap stoffelijk [deel] is, aangezien door de dood van de Paus het college door middel van een verkiezing deze of gene persoon tot het pausschap kan aanwijzen;

Unde si nomine papatus intelligimus personae electionem et determinationem, quod est quid materiale in papatu…” : Indien we dus met het begrip pausschap de verkiezing en de aanwijzing van de persoon bedoelen, hetgeen het stoffelijke [deel] van het pausschap is…;

Potestas ergo ecclesiae (…) nec moritur quantum ad personae electionem et determinationem, quod est tanquam quid materiale…”: Dus, de macht van de Kerk sterft niet wat betreft de verkiezing en de aanwijzing van de persoon, wat als iets stoffelijks is …

Pater Guérard des Lauriers heeft dus het onderscheid tussen het stoffelijke en vormelijke deel in het pausschap niet ‘uitgevonden’, zoals sommige betweters beweerden. (Een onderscheid overigens, dat op analoge wijze in alle geschapen dingen bestaat.)

De pausverkiezing gebeurt door een college van kiezers. Zij heeft tot doel diegene aan te wijzen, uit de velen die zouden kunnen aangewezen worden, die dan canoniek de verkozene tot het pausschap is. In het artikel over de pausverkiezing dat in Sodalitium (nr. 54, Franstalige editie) gepubliceerd werd, kunt u lezen aan wie het toekomt deel uit te maken van dat kiescollege en aan wie niet.8 Dit thema wil ik hier niet meer behandelen. Wel wil ik het hebben over het feit dat die verkiezing door middel van menselijke, vrije en vrijwillige, handelingen van de kiezers voltrokken wordt. In het bovengenoemde artikel kunt u ook lezen dat – in tegenstelling met wat algemeen geloofd wordt – de kiezers, alhoewel ze door een bijzondere genade bijgestaan worden, niet onfeilbaar zijn in hun keuze.  Vandaar dat hun keuze ongeldig, twijfelachtig of geldig kan zijn, maar daarom niet noodzakelijk de beste. De kiezers wijzen hun kandidaat aan door een vrije daad van hun menselijke wil die onderhevig is aan alle wisselvalligheden, onvolmaaktheden en gebreken van een menselijke daad.

De canonieke verkiezing maakt van de verkozene de persoon aangewezen om Paus te worden: hij en hij alleen, met uitsluiting van wie dan ook, heeft door deze verkiezing het stoffelijke deel van het pausschap. Hij is alleen stoffelijkerwijs ‘paus’.9

Maar de verkiezing, zoals u weet, is niet voldoende. De verkozene moet zijn aanwijzing canoniek aanvaarden.

 

  1. De aanvaarding van de keuze

De verkozene is immers nog geen Paus – vormelijkerwijs –  , maar alleen de aangewezen persoon om het te worden.

Kardinaal Cajetanus schreef daaromtrent het volgende: “Men moet drie punten vooropstellen, ten eerste: in de Paus zijn er drie elementen: het pausschap, de persoon die Paus is – bijvoorbeeld Petrus – en de verbinding van deze twee elementen, dat betekent het pausschap in Petrus, en uit deze verbinding komt Paus Petrus voort.

Ten tweede: als we elke oorzaak en haar gevolg onderscheiden, dan zien we dat het pausschap rechtstreeks van God voortkomt, de persoon Petrus van zijn vader voortkomt, enzovoort; maar de verbinding van het pausschap in Petrus, nadat de eerste Petrus op directe wijze door Christus werd aangewezen, komt niet van God, maar klaarblijkelijk van een mens, omdat ze tot stand komt door een verkiezing die gehouden wordt door mensen. Om dit gevolg te veroorzaken moeten twee partijen toestemmen, de kiezers en de verkozene. Het is immers noodzakelijk dat de kiezers vrijwillig iemand verkiezen en dat de verkozene vrijwillig zijn uitverkiezing aanvaardt, anders komt er niets tot stand. De verbinding van het pausschap in Petrus komt dus niet rechtstreeks van God maar door middel van een menselijke daad, zowel van de kant van de kiezers als ook van de kant van de verkozene. (…) 

Uit het feit dat de verbinding van het pausschap met Petrus een gevolg van de menselijke wil is, wanneer hij Paus Petrus tot stand doet komen, volgt dat, alhoewel de Paus enkel van God afhangt in zijn zijn en zijn wording (in esse et in fieri), Paus Petrus in zijn wording ook van de mens afhangt. Namelijk Petrus wordt Paus door menselijk toedoen wanneer, verkozen door mensen, de verkozen mens aanvaardt: en zo wordt het pausschap met Petrus verenigd.10

Kardinaal Cajetanus vond een bevestiging van de tussenkomst van de menselijke wil in het tegenovergestelde proces van een pauswording: als hij met één enkele akte van zijn wil het pausschap neerlegt, houdt Petrus op Paus te zijn, en scheidt hij het pausschap van zijn persoon: “Paus Petrus, die veroorzaakt wordt door de toestemming van hemzelf en van zijn kiezers, kan door diezelfde oorzaak in tegenovergestelde zin worden tenietgedaan.”11

De apostolische constitutie Vacantis Apostolicae Sedis van Paus Pius XII (8 december 1945) bepaalt: “Na de verkiezing, gehouden op canonieke wijze (…)  vraagt de kardinaal-deken in naam van de ganse vergadering aan de verkozene zijn toestemming in deze bewoordingen: “Aanvaardt u de canonieke verkiezing van uw persoon tot Opperste Herder?” Geeft de verkozene zijn toestemming binnen een  termijn (die eventueel door een bezonnen oordeel van de kardinalen met meerderheid van stemmen wordt bepaald), dan wordt hij onmiddellijk ware Paus en verwerft hij metterdaad de volledige en absolute rechtsmacht over de ganse wereld en kan deze uitoefenen (nummers 100 en 101).  “Zodra de Paus, na wettig gekozen te zijn, zijn verkiezing heeft aangenomen, verkrijgt hij krachtens goddelijk recht de volledige en hoogste rechtsmacht” (Can. 219 van het Kerkelijk Wetboek).

Verder zullen we zien hoe en van wie de verkozene die de verkiezing heeft aanvaard, de rechtsmacht over de hele Kerk ontvangt en ware Paus wordt. Staan we even stil bij het feit dat de verkozene de keuze moet aanvaarden. In de tijdspanne tussen de aanwijzing en de aanvaarding heeft de verkozene, zoals we al zagen, op exclusieve wijze het stoffelijke deel van het pausschap, maar heeft nog niet het vormelijke deel. Deze tijdsduur kan door de kiezers worden vastgelegd, maar is uit zichzelf onbepaald. De verkozene kan in feite de verkiezing aanvaarden, weigeren, of aanvaarden noch weigeren. In het eerste geval (aanvaarding) wordt hij ware Paus als er geen beletsels zijn. In het tweede geval (weigering) keert hij terug naar de toestand waarin hij zich bevond voor zijn verkiezing en een andere kan en moet verkozen worden. In het derde geval, het meest boeiende, blijft hij de verkozene van het conclaaf zolang hij onbeslist blijft. Hij is echter nog geen ware paus  (‘papa’ materialiter, non formaliter: ‘paus’ stoffelijkerwijs, niet vormelijkerwijs). In deze toestand bevinden zich momenteel de Kerk en het pausschap, zoals we verder zullen zien.12

 

  1. De verkozene wordt door God en niet door de Kerk tot Paus aangesteld

san-pietro-riceve-le-chiavi-da-cristo_guercino-1De verkiezing tot het pausschap van zulk een persoon gebeurt door de Kerk, door middel van een menselijke daad van de kiezers. De aanvaarding van de keuze gebeurt door een mens, door een menselijke handeling van toestemming in de keuze door de wil van de verkozene. Maar het vormelijke deel van het pausschap, wat een verkozene ook tot ware Paus maakt, Plaatsvervanger van Christus en opvolger van Sint Petrus, komt niet van de mens en van beneden, maar van Christus en van hierboven. De reeds geciteerde canon 219 zegt: “Zodra de Paus, na wettig gekozen te zijn, zijn keuze heeft aangenomen [dit is het stoffelijke deel], verkrijgt hij krachtens goddelijk recht de volledige en hoogste rechtsmacht [dit is het vormelijke deel van het pausschap]”. Krachtens goddelijk recht, niet krachtens menselijk of kerkelijk recht. De Kerk, zoals we nog zullen zien, evenals het kiescollege is niet in het bezit van de hoogste kerkelijke macht die aan de Paus toekomt, en ze wordt ook niet door haar aan de Paus verleend. De hoogste macht is in Christus, Hoofd van de Kerk, en Hij alleen kan deze aan Petrus geven.

 

 

  1. Waarin bestaat vormelijk het pausschap volgens Pater Guérard des Lauriers (zijn vormelijke deel)?

Volgens het Kerkelijke Wetboek is de Paus zodanig, omdat hij van God “de volheid van de hoogste rechtsmacht” ontvangt. Deze definiëring beschouwt de Kerk en de autoriteit in de Kerk hoofdzakelijk vanuit het standpunt dat de strijdende Kerk een menselijk collectief, een zichtbare en volmaakte maatschappij is. Wij aanvaarden uiteraard deze leerstelling die niet alleen een juridisch gegeven, maar ook een geloofspunt is. Een geloofspunt dat ik verder zal doorgronden, mij baserend op de studies van de dominicaanse theoloog L. M. Guérard des Lauriers.13

a_33Pater Guérard des Lauriers bracht in herinnering, zoals reeds Paus Pius XII in zijn encycliek Mystici Corporis deed, dat de Kerk, beschouwd als geloofsvoorwerp, hoofdzakelijk het Mystieke Lichaam van Christus is.14 Van dit Lichaam is Christus het Hoofd. Het hoofd bestuurt het lichaam. Daaruit volgt – vergeten we het nooit – dat ”het goddelijk bestuur in de Kerk door Christus wordt uitgeoefend, Die het Hoofd van de Kerk is” (Cahiers de Cassiciacum, n° 1, pag. 47). In dit Lichaam dat de Kerk is,  deelt Christus als Hoofd aan alle ledematen het goddelijk leven, het bovennatuurlijke leven van de genade mee. Wie dit goddelijke leven ontvangt, op voorwaarde dat hij geen beletsels stelt, wordt “lidmaat van Christus en ‘zoon in de Zoon’ ” of aangenomen zoon van God in Zijn enige Zoon, Jezus Christus. “Deze mededeling is, uit zijn eigen aard, die van het goddelijke leven. Deze kan, meestal tijdelijk, zich beperken tot de mededeling van de genade van het geloof door de ‘Auteur van het Geloof’. Wie het geloof heeft, al is het dood, blijft lid van de Kerk.” (Cahiers de Cassiciacum 1, pag. 45, nota 36).

Er bestaat echter een tweede mededeling van Christus aan de Kerk. Ook de autoriteit in de Kerk, vanuit dit standpunt, wordt op vormelijke wijze tot stand gebracht door een mededeling die voortvloeit uit haar Hoofd, Jezus Christus. Inderdaad, “niets bestaat er in de Kerk dan door de relatie met Christus Die haar Hoofd is”(Cahiers de Cassiciacum pag. 44).15 Deze mededeling is verschillend van de voorgaande, maar ook deze wordt in de Heilige Schrift genoemd: “En zie, ik ben met u alle dagen tot aan het einde van de wereld” (Mat. 28,20). Jezus “is met” zijn apostelen – en bij uitstek met hun hoofd, Sint Petrus – “alle dagen”, hebbelijkerwijs c, dagelijks, bij de vervulling van hun zending.  De zending die Christus van Zijn Vader ontvangen heeft: “Mij is alle macht gegeven in de hemel en op de aarde. Ga dus heen, onderwijs alle volken, doop ze in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest en leer ze onderhouden al wat Ik u heb geboden” (Mat. 28,19-20); “Wie gelooft en gedoopt is, zal zalig worden; maar wie niet gelooft, zal worden veroordeeld.” (Mac. 16,16) “De heilige Marcus, schreef pater Guérard des Lauriers, bevestigt dit “zijn met” post factum: “Maar zij trokken uit [na de Hemelvaart], om overal te preken; en de Heer werkte met hen mee…. (eigenlijk: de Heer was in eenheid van daad met hen)”.

Vandaar dat de Heer in waarheid kon zeggen: “Wie u hoort, hoort mij” (Luc. 10,16). Dit “zijn met” dat door Christus beloofd werd, maakt van de Paus metterdaad het hoofd van de Kerk. “Christus heeft in de tegenwoordige tijd gesproken: ‘Ik ben met!’, met hen van wie geëist wordt dat ze met Hem zijn: ‘Wie niet met Mij is, is tegen mij’. Het is hetzelfde ‘zijn met’ dat uit zijn aard wederkerig is.” (Cahiers de Cassiciacum, pag. 37)

Christus is dus altijd tegenwoordig in Zijn Mystiek Lichaam, de rooms-katholieke Kerk. Hij is in de ledematen die Hij deelachtig maakt aan het leven van de genade of ten minste aan de bovennatuurlijke gave van het Geloof. Hij is in het zichtbare hoofd, in de Autoriteit op ‘hebbelijke’ en dagelijkse wijze door de mededeling van Zijn “zijn met”.16 Christus heiligt als Priester, bestuurt als Koning en onderwijst als Profeet, Meester en Leraar “samen met de Autoriteit”: wie u hoort, hoort Mij, wie u ontvangt, ontvangt Mij, wie u versmaadt, versmaadt Mij. Dit niet alleen op uitzonderlijke wijze, wanneer bijvoorbeeld het charisma van de onfeilbaarheid wordt uitgeoefend, maar hebbelijkerwijs en dagelijks, daar het een ‘hebbelijke’ staat (“Ik ben met u”) is.17

“En de religieuze en theologische onderdanigheid die men verschuldigd is aan de Autoriteit in de Kerk als maatschappij, en in haar alleen,18 is op vormelijke wijze gegrond op de feitelijke veronderstelling dat de Autoriteit de mededeling van het “zijn met” dat uit Christus voortkomt, hebbelijkerwijs ontvangt. Het is aan Christus Zelf dat, in de Autoriteit, de onderdanigheid wordt betoond, daar Christus “is met” de Autoriteit: “Wie u hoort, hoort Mij!” (Luc. 10,16). Dat veronderstelt wel te verstaan, wij herhalen het, dat de Autoriteit het “zijn met” hebbelijkerwijs heeft, en dat alleen maakt haar op vormelijke wijze tot Autoriteit” (Cahiers de Cassiciacum, pag. 46-47).

 

  1. Het pausschap als de H. Stoel vacant is; de Kerk als de H. Stoel vacant is

28677_vatican-sede-vacante-1958-500-lire-aversTot hier hebben we onderzocht hoe een Paus ‘gemaakt’ wordt en wat in het pausschap het stoffelijke en het vormelijke deel is. Alvorens de aanvaarding van de uitverkiezing en de mededeling door Christus, Hoofd van de Kerk, van het “zijn met” aan de Paus verder te behandelen, bekijken we wat er gebeurt als de Heilige Stoel vacant is. Sint Antoninus van Florence stelt uitdrukkelijk deze vraag in navolging van Augustinus Triumphus.

De heilige kerkleraar maakt een drievoudig onderscheid met betrekking tot de “potestas”  (“machten”) van de Paus.  Hij onderkent het stoffelijke element (de verkiezing en de aanwijzing van de verkozene), het vormelijke element (de rechtsmacht en de autoriteit), en het element dat zowel stoffelijk als vormelijk is: de werkelijke uitoefening van de rechtsmacht door de verkozene. Welnu, verklaart Sint Antonius, bij de dood van de Paus (of na zijn aftreden of in elk geval als de Heilige Stoel vacant is) “sterft” noch het vormelijke noch het stoffelijke element, maar “sterft” als het ware de verbinding van het vormelijke en het stoffelijke element die bestaat in de werkelijke uitoefening van de rechtsmacht. Ik verduidelijk me: als de Heilige Stoel vacant is, “sterft” het stoffelijke element – de verkiezing en de aanwijzing van het subject dat de Heilige Stoel bezet – niet, dat wil zeggen verdwijnt niet, maar blijft als in de kiem voortbestaan in het college (een morele persoon) dat de Paus kan verkiezen: in de regel het college van kardinalen (het college van kardinalen als naaste kiem/oorsprong, de Kerk als verwijderde kiem/oorsprong). Ook het vormelijke element “sterft” of verdwijnt niet. “Als we met de term ‘pauselijke macht’ zijn autoriteit en zijn rechtsmacht bedoelen, die het vormelijke element is, zulke macht sterft nooit omdat ze altijd in Christus blijft, Die nooit meer sterft daar Hij uit de doden is opgestaan”. De verbinding tussen het stoffelijke en het vormelijke element “sterft” nochtans bij de dood van de Paus: “Maar als we met de term ‘pauselijke macht’ de daadwerkelijke uitoefening van de pauselijke macht bedoelen, die iets stoffelijks en vormelijks in het pausschap is, dan sterft werkelijk die uitoefening als de Paus sterft.  Bij de dood van de Paus is de daadwerkelijke uitoefening van de pauselijke macht niet in het college [van kardinalen], tenzij in de mate dat die door zijn voorgangers werd vastgelegd, en niet in Christus volgens de gewone bestuurswijze, daar Christus na Zijn verrijzenis gewoonlijk door de Paus het gezag uitoefent. Alhoewel Christus de poort is, heeft Hij Petrus en zijn opvolgers immers als Zijn sleuteldragers aangesteld en door hen wordt de toegangspoort tot Hem geopend of gesloten.

Sint Antoninus vat samen en besluit: “De rechtsmacht van de Kerk, die het formeel element is, sterft niet bij de dood van de Paus, maar blijft in Christus. De macht om de persoon te verkiezen en aan te wijzen, dat het materiële element is, sterft niet maar ze blijft in het college van de kardinalen. De macht van de Kerk sterft wat de werkelijke uitoefening van de pauselijke rechtsmacht betreft, want bij de dood van de Paus, is de Kerk weduwe van haar Opperherder (Ecclesia vacat) en mist ze de uitoefening van zulke macht.” De Kerk is – naar het woord van Pater Guérard des Lauriers – in “een staat van ontstentenis[i]” van haar Autoriteit.

1369504-a2a4529dd6741a9151b22cc6e8819eafEen voorbeeld. Op 9 oktober 1958 overleed Paus Pius XII. Op die dag veranderde de Kerk van staat, zonder dat haar door Christus gewilde wezenheid veranderde. ’s Ochtends was zij nog bestuurd door Paus Pius XII, ’s avonds was zij weduwe van haar zichtbare herder (viduata Pastore). Was door deze verandering de pauselijke macht ook veranderd? De elementen die verbonden waren in de persoon van Pius XII werden dan gescheiden. De autoriteit van Paus Pius XII, zijn rechtsmacht en bovenal het “zijn met” hem van Christus, was niet meer in hem, maar was bij wijze van spreken immer levend in Christus, Hoofd van de heilige Kerk, Zijn Mystiek Lichaam, zodat ze  aan zijn wettige opvolger kon gegeven worden. De aanwijzing van zijn persoon tot het pausschap door het conclaaf van 1939 had dan geen enkel effect meer; maar als in de kiem bleef dit stoffelijke element in het college van kardinalen. De kardinalen die in 1939 Paus Piux XII hadden verkozen en hem boven alle anderen hadden aangewezen, samen met de kardinalen door Pius XII aangesteld, konden dan en moesten een andere in zijn plaats kiezen. Maar noch het college van kardinalen, noch de bisschoppen, noch de Kerk zonder haar Opperherder op aarde, bezat die avond de uitoefening van de pauselijke rechtsmacht. De daadwerkelijke uitoefening (actualis administratio) kon zonder twijfel opbloeien in de persoon van de wettige opvolger van Pius XII, maar was op dat ogenblik, naar de woorden van Sint Antoninus van Florence, als “dood” samen met de overleden Paus. Inderdaad, alhoewel tijdens de sedisvacatie al wie rechtsmacht heeft die ook behoudt 19, nochtans bezit niemand de rechtsmacht en de autoriteit eigen aan de Opperherder. Niemand heeft het primaatschap over de gehele Kerk, noch het college van kardinalen, noch de bisschoppen, noch een oecumenisch concilie dat zonder de Roomse Opperherder niet eens kan worden bijeengeroepen.20 Niemand, noch het college van kardinalen, noch de bisschoppen, noch een concilie, noch de camerlengo (kardinaal-schatbewaarder) heeft het opperherderschap, eigen aan de monarchale (en niet collegiale) constitutie van de Kerk. Niemand bezit het charisma van de onfeilbaarheid: noch het college van kardinalen, noch de bisschoppen of ze nu verspreid zijn over de wereld of verenigd in een concilie, omdat ze zonder  de Paus, hun hoofd, zijn. Op dezelfde manier is de Kerk onthouden van haar opperste kerkelijke wetgever, de Paus, die de kerkelijke tucht en eredienst regelt.

Of de bisschoppen dan al dan niet bestuursmacht en leergezag hebben is irrelevant, vanuit dit standpunt welteverstaan. d Dit thema werd uitvoerig behandeld in Sodalitium (Franstalige editie nr. 55, p. 50). De bestendigheid van de Kerk 21 vereist in het geheel niet dat de bestuursmacht en de onderwijsmacht in de bisschoppen voortbestaan (alhoewel zulk voortbestaan vanzelfsprekend zeer nuttig is), maar alleen en uitsluitend het voortbestaan van kiesgerechtigden die een ware en wettelijke Paus kunnen aanwijzen.

Als de Stoel van Petrus vacant is op gewone wijze (bijvoorbeeld door de dood van de Paus) of wanneer hij bezet is zoals nu, maar Christus onthoudt de verkozene de autoriteit, dan geldt wat pater Guérard des Lauriers schreef: “Als Christus het ‘zijn met’ niet meer mededeelt, dat de Autoriteit vormelijkerwijs vormt, daaruit volgt niet dat Christus niet meer over de Strijdende Kerk regeert.  Hij bestuurt ze tijdelijk op een andere wijze dan door de Autoriteit: ‘zijnde met’ die leden van Zijn Mystiek Lichaam die ‘zijn met’ Hem…” (Cahiers de C., 1, pag. 57). We hebben gezien dat  ook voor de Heilige Antoninus van Florence de Kerk tijdens de gewone sedisvacatie door Christus bestuurd wordt op een andere manier dan wanneer Hij haar bestuurt op gewone wijze, middels de Paus. Christus regeert altijd over de Strijdende Kerk: gewoonlijk middels de autoriteit van de Paus, tijdelijk zonder haar, maar zodanig dat de gewone bestuurswijze hersteld kan worden.

De beschouwingen van deze paragraaf weerleggen, naar mijn mening, volkomen bepaalde bezwaren die onlangs tegen de ’thesis’ werden geuit, en die in wezen de bezwaren van E.H. Cantoni hernemen.22

 

  1. Christus deelt Zijn “zijn met”, Zijn tegenwoordigheid mee aan de verkozene die de aanwijzing werkelijk aanvaardt

Keren we terug naar de pausverkiezing. We hebben gezien dat het stoffelijke element bestaat in de verkiezing en de aanwijzing van een subject tot het pausschap door de kiezers. We hebben gezien dat het vormelijke element daarentegen bestaat in de mededeling van het “zijn met” door Christus aan de verkozene van het conclaaf (met alles wat daaruit volgt: bijstand, opperste bestuursmacht, onfeilbaarheid). We hebben ook gezien dat de verkozene, opdat hij ook daadwerkelijk Paus wordt, de canonieke aanwijzing van zijn persoon moet aanvaarden (canon 209; Paus Pius XII, Vacantis Apostolicae Sedis, 100 en 101). Deze zaak is zonneklaar. 9bb9a1d49993ef857e08aff877b259d0Inderdaad, als we aannemen dat bijvoorbeeld Paulus VI volgens de kerkelijke wetten verkozen werd, dan zou er geen enkel twijfel moeten bestaan over het feit dat hij daadwerkelijk de aanwijzing aanvaard heeft en dat hij derhalve de Opperste Herder werd omdat hij van Christus de mededeling van Zijn “zijn met” ontving.

Gewoonlijk betwist niemand de aanvaarding door de verkozene, als ze uitwendig gebeurd is. Hoogstens bekommert men zich om (en dit is echter al een aanduiding) het ritueel “ik aanvaard” dat zonder enige zweem van dubbelzinnigheid uitgesproken moet worden. Alzo, bijvoorbeeld, wanneer kardinaal Sarto verkozen werd – die de grote Heilige Pius X zou worden – antwoordde  hij op de vraag van de camerlengo met de volgende woorden: “accepto in crucem”, zozeer scheen hem het pausschap voor alles een zwaar kruis waarop hij geofferd zou worden. De camerlengo – niet voldaan met het antwoord dat nochtans bevestigend was – drong aan om van de aanvaarding absoluut zeker te zijn. Het recht, voor zover ik weet, vraagt niet meer dan de uitwendige aanvaarding. Maar het recht schaft de aard van de dingen niet af, en kan het ook niet doen.  Bijgevolg, de aanvaarding behoudt zijn aard van menselijke handeling en moet ook als zodanig beschouwd worden.

 

  1. Wat het betekent de uitverkiezing werkelijk te aanvaarden

De aanvaarding van de uitverkiezing is dus een menselijke daad, een daad van verstand en wil. Door zulke daad aanvaardt de verkozene vrijwillig het pausschap. De aanvaarding sluit de kennis in van wat het pausschap is en de wil deze taak te vervullen. Een zwakzinnig persoon bijvoorbeeld, is niet in staat de uitverkiezing en het pausschap te aanvaarden daar hij niet in staat is een menselijke daad te stellen en dus ook niet kan begrijpen wat deze aanvaarding met zich meebrengt. Wanneer de verkozene van het conclaaf de uitverkiezing tot het pausschap aanvaardt, dan, aanvaardend zijn uitverkiezing, aanvaardt hij de functie van Opperste Herder en maakt ze tot de zijne. De inhoud van deze functie is onafhankelijk van zijn wil en   wordt bepaald door de aard van de dingen. Wie het pausschap aanvaardt, aanvaardt het opperherderschap en verklaart zich daarmee bereid het einddoel van het opperherderschap tot stand te brengen. Het einddoel wordt niet door de verkozene vastgelegd, maar werd door God bepaald. In het vervolg zal dit nader verklaard worden.

 

  1. Het wezen van de wereldlijke autoriteit: het gemeenschappelijke welzijn bevorderen

In de wereldlijke maatschappij is er een autoriteit nodig om het einddoel, d.i. het tijdelijke gemeenschappelijke welzijn van deze maatschappij te realiseren. De autoriteit, om ware autoriteit te zijn, moet de wil, de bedoeling hebben het einddoel van de gemeenschap te realiseren. Deze intentie moet objectief, reëel en stabiel zijn. Objectief daar deze intentie de handelingen betreft die gesteld worden om het einddoel te realiseren en niet de subjectieve intentie die ze bezielen.  Reëel, dit wil zeggen dat de objectieve intentie de facto, tenminste in de essentiële zaken, het einddoel moet realiseren. Stabiel en dus gewoonlijk (hebbelijk), daar de autoriteit op een stabiele wijze de gemeenschap moet leiden.

De autoriteit wordt gedefinieerd door haar eigen taak om de eenheid in het handelen van de leden [van de gemeenschap] te verzekeren met het oog op het maatschappelijk welzijn.  Het vormelijke bestanddeel van de autoriteit is de specifieke relatie die de leider heeft met het maatschappelijk welzijn. Deze relatie heeft als eigen fundament de objectieve, reële en stabiele intentie het maatschappelijk welzijn te bevorderen.” (B. Lucien, La situation actuelle de l’Autorité dans l’Eglise. La Thèse de Cassiciacum. Documents de Catholicité, 1985, pag. 34-35) Met andere woorden, de autoriteit staat in relatie tot het maatschappelijk welzijn dat moet gerealiseerd worden en de grondslag van deze relatie is de intentie (objectieve, reële en gewoonlijke) dat welzijn te realiseren. Zodanig dat de autoriteit die deze genoemde intentie niet heeft, geen autoriteit is of ophoudt het te zijn. Het recht het bevel te voeren en de verplichting tot gehoorzaamheid veronderstelt noodzakelijkerwijs, dat de autoriteit wezenlijk gericht is op de totstandbrenging van het gemeenschappelijke welzijn. (ibidem pag. 39)

 

  1. De autoriteit in de staat en in de Kerk: analogie, gelijkenissen, verschillen

Tussen de wereldlijke gemeenschap en de Kerk, tussen de wereldlijke autoriteit en de Paus, is er een analogie. Ook de Kerk is een maatschappij en ook in haar staat de Autoriteit noodzakelijkerwijs in relatie met het einddoel van deze door God gestichte maatschappij. Vanuit menselijk oogpunt “is de Kerk een menselijke collectief, in die zin dat ze samengesteld is uit mensen die, door de genade en de vrije keuze, een gemeenschappelijk doel hebben. Dit einddoel, dat we goddelijke Goed kunnen noemen, is de eer van God door de zaligmaking van de leden van de Kerk. De Autoriteit in de Kerk is door God gewild om dit goddelijke Goed dat aan de Kerk is toevertrouwd, te realiseren. Deze autoriteit vertakt zich in een drievoudige macht; ze wordt op twee manieren uitgeoefend: gewoon en buitengewoon; zij wordt gevormd door een hiërarchisch gevormd geheel van gewijde personen.” (Cahiers de C. pag. 42- 43)

De verschillen tussen Kerk en staat zijn reeds merkbaar. Nochtans, “vanuit dit standpunt” is de Kerk nog “gelijkend aan een menselijk collectief”, bijzonderlijk in het feit dat “de relatie tussen de Autoriteit en het einddoel/goddelijk Goed het fundament en de norm is van alle regelgeving die door de Autoriteit uitgevaardigd wordt”. Als de Autoriteit het einddoel realiseert, dan is men gehoorzaamheid verschuldigd. Als de Autoriteit het einddoel niet realiseert, dan verliest zij haar reden van bestaan.

De facto, merkte pater Guérard op, hebben “de gelovigen, de priesters, de bisschoppen die gehecht blijven aan de Traditie” zo gehandeld. Ze gehoorzaamden niet en weerstreefden zelfs een ‘autoriteit’ die het einddoel en het goddelijke Goed van de Kerk niet meer bevorderde. Een gewezen collega liet opmerken dat dit argument gebruikt kan worden om het tegenovergestelde te besluiten: soms is het nodig te gehoorzamen aan een bestuur dat op meerdere punten het algemeen belang niet bevorderd al was het maar om de publieke orde te handhaven en anarchie te vermijden. Wij hebben hem van antwoord gediend in Sodalitium nr. 61, pag. 18-28.

Er is een essentieel verschil tussen de Autoriteit in de Kerk en de autoriteit in de staat. In de Kerk, die een bovennatuurlijke maatschappij is, wordt de Autoriteit gevormd door het “zijn met” : door het feit dat Jezus met de Kerk, met de Autoriteit, met de Paus is, wat van de wereldlijke autoriteit niet gezegd kan worden, al is ze gezalfd. In de Kerk is de intentie om het gemeenschappelijke welzijn te bevorderen niet het wezenlijke van de autoriteit maar zij is een noodzakelijke voorwaarde. In de Kerk, we herhalen het, is het “zijn met” de essentie van de Autoriteit. De intentie het gemeenschappelijke welzijn te bevorderen is de noodzakelijke voorwaarde en het teken dat Christus met de Autoriteit is. We zouden in een gevaarlijk naturalisme vervallen als we de Kerk zouden reduceren tot zijn natuurlijk aspect van menselijk collectief, waarin de legitimiteit van de Autoriteit alleen afhangt van de daadwerkelijke intentie, die ze moet hebben, het gemeenschappelijk welzijn te realiseren. We zouden de wezenlijkheid van de kerkelijke Autoriteit verwarren met wat er een noodzakelijke voorwaarde van is.  (Cahiers de C. pag. 57- 64) De wereldlijke autoriteit bestuurt  niet – zoals de kerkelijke – “met Christus”. Vandaar dat ze nog wettelijk kan zijn ondanks zeer zware tekortkomingen en dat we soms de autoriteit kunnen weerstreven (bijvoorbeeld door de ‘abortuswet’ te weigeren of in de tijd van het heidendom, de afgodenoffers) en soms haar gehoorzamen (bijvoorbeeld door de rechtvaardige belastingen te betalen). Dit geldt niet voor de pauselijke Autoriteit omdat het “zijn met” hebbelijkerwijs de goddelijke bijstand verzekert.

De Paus moet de wil hebben het goddelijke Goed dat het einddoel van de Kerk is, te realiseren. Een niet-gerealiseerde noodzakelijke voorwaarde is een beletsel voor de mededeling van de Autoriteit aan de verkozene van het conclaaf.

Ik heb gezegd dat de verkozene de uitverkiezing tot Opperherder moet aanvaarden. Hij moet het opperherderschap aanvaarden. De noodzakelijke voorwaarde van deze aanvaarding is dus de objectieve, werkelijke en gewoonlijke (hebbelijke) intentie het einddoel/goddelijke Goed van de Kerk te bevorderen. De opwerping wordt gemaakt, dat zulke voorwaarde niet in de handboeken van theologie of kerkelijk recht staat. Ze wordt echter gevonden in het wezen van de dingen. De aanvaarding is een menselijke daad. Elke menselijke daad heeft een voorwerp dat kenbaar is door het verstand, waarnaar de wil zich richt. Het opperherderschap heeft als precieze voorwerp/doelstelling de bevordering van dit einddoel van de Kerk, het goddelijke Goed, haar aangewezen door Christus zelf.

papst_leon-xiiiNadat pater Guérard des Lauriers de verhouding tussen de geloofsakte en de argumenten van geloofwaardigheid (“het geloof vereist enerzijds de verstandelijke rechtvaardiging, alhoewel het geloof haar overstijgt. Geen enkele reden fundeert het geloof, maar men moet niet geloven zonder redenen”) in herinnering heeft gebracht, zet hij uiteen: “Het is een geloofspunt dat Christus ten opzichte van de Autoriteit een mededeling doet die haar formeel tot Autoriteit maakt, en dat de gedoopten aan deze Autoriteit onderworpen moeten zijn. Maar deze geloofsakte stellen veronderstelt dat deze akte verstandelijk gefundeerd is. We kunnen maar geloven dat Christus het “zijn met” mededeelt, wat de Autoriteit vormt, als de noodzakelijke voorwaarde voor deze mededeling gerealiseerd wordt. En het teken, dat we kunnen waarnemen, dat de Autoriteit deze voorwaarde realiseert, bestaat hierin dat zij gewoontelijkerwijs de intentie heeft het goddelijke Goed te verwezenlijken. We kunnen en moeten zelfs op de Autoriteit toepassen wat Paus Leo XIII zei: ‘We kunnen niet oordelen over de intentie die uit haar aard intern is. Maar we moeten er over oordelen in de mate waarin ze uitwendig waarneembaar is.’ Derhalve moet de geloofsakte in elke geloofswaarheid en in het bestaan van de Autoriteit in het bijzonder, de tekenen van geloofwaardigheid tot grondslag hebben, die hij overigens moet overstijgen.” (p. 63)

Anders gezegd: gewoonlijk moeten de gelovigen niet nagaan of de verkozene van het conclaaf de uitverkiezing tot het Opperherderschap ook werkelijk aanvaard heeft. Dit neemt niet weg dat zulke aanvaarding uit haar aard een intentie in de verkozene (de ‘paus’ stoffelijkerwijs) en een te verwezenlijken voorwaarde insluit. De verkozene moet de objectieve (deze welke betrekking heeft op uitwendige daden, het “finis operis” zoals men zegt, het einddoel van de daad eerder dan dat van de dader), werkelijke (of efficiënt in de daden) en gewoonlijke (oftewel hebbelijke, vastelijke, welke minder of meer kan gerealiseerd worden, minder of meer volmaakt kan zijn, maar steeds hebbelijke en vastelijke) intentie hebben het einddoel van de Kerk te verwezenlijken. Het einddoel wordt bereikt door de Kerk de opdracht te geven het goddelijke Offer op te dragen, de ware leer aan de zielen te verkondigen (en de dwalingen te veroordelen) en de zielen te heiligen met de ware sacramenten en een goed bestuur. “Indien deze intentie niet werkelijk is, met andere woorden als de ‘autoriteit’  gewoonlijkerwijs niet beoogt de ‘Relatie’ die zij onderhoudt met het einddoel/goddelijke Goed te verwezenlijken zoals zij verwezenlijkt zou moeten worden, wel, dan is de ‘autoriteit’ niet langer het ‘voorwerp’ dat metafysisch ‘geschikt’ is de mededeling van het ‘zijn met’ te ontvangen die door Christus kan medegedeeld worden. En daar de mededeling niet kan worden ontvangen, wordt ze niet meegedeeld. De Herder ‘is niet met’ de wolven, zelfs al laat hij toe dat ze hun verwoestend werk doen. Christus ‘is niet met’ hen die de Kerk verwoesten. Christus is niet verdeeld tegen zichzelf.” (Cahiers de C. pag. 56)

 

  1. Voorbeelden (en analogie) van een louter woordelijke, ogenschijnlijke maar niet werkelijk toestemming

De verkozene van het conclaaf moet dus zijn toestemming geven. Dit is bekend en onbetwist. Uit zijn aard moet deze toestemming niet louter verbaal, en dus ogenschijnlijk, maar ook werkelijk zijn: verbis et factis. Dat wil zeggen dat de toestemming het einddoel/goddelijke Goed van de Kerk als voorwerp moet hebben en dat de verkozene van het conclaaf de objectieve intentie moet hebben dit te verwezenlijken. Hetzelfde einddoel/goddelijke Goed  van de Kerk moet gerealiseerd worden niet alleen ‘verbis‘ – woordelijk – maar ook ‘factis‘, in daden. In het geval van Paulus VI, merkte pater Guérard des Lauriers op, “dienden de ‘woorden’ om de doeltreffendheid van de ‘facta’ te verzekeren (Cahiers de C. nr. 1, pag. 68). De geruststellende woorden (verba) van Paulus VI dienden concreet – gewoonlijk en vastelijk – om  tegenovergestelde feiten (facta) te verwezenlijken.23

Opdat de lezer beter zou begrijpen wat ik geschreven heb, bekijken we enkele analogieën.

De rechtvaardigmaking

Deze analogie is in de vergeethoek geraakt in de jaren die volgden op de eerste publicatie van de thesis van pater Guérard des Lauriers. Nochtans werd deze door de dominicaanse theoloog voorgesteld in het eerste nummer van Cahiers de Cassiciacum. We hebben gezien dat Christus als hoofd van het Mystieke Lichaam, een tweevoudige mededeling doet: de mededeling van de genade aan alle leden van Zijn Mystieke Lichaam en de mededeling van het “zijn met” (welke behoort tot de genaden ‘gratis datae’) aan de Autoriteit. Het spreekt voor zich dat er een analogie tussen deze tweevoudige mededeling moet bestaan. Pater Guérard de Lauriers legt het zo uit: “Gelijk een mens slechts lid wordt van het menselijke collectief ‘Strijdende Kerk’ door van het Hoofd van de Kerk hebbelijkerwijs de mededeling van het Leven te ontvangen, evenzo wordt de Autoriteit slechts Autoriteit in de Strijdende Kerk door hebbelijkerwijs het “zijn met” van Christus te ontvangen. De ‘subjecten’, dat wil zeggen ‘het lidmaat van de Strijdende Kerk’ en ‘de Autoriteit van de Strijdende Kerk’, bestaan al stoffelijkerwijs als ‘subjecten’ voordat de mededeling die van Christus uitgaat, ontvangen wordt. Maar ze zijn slecht vormelijk leden van de Kerk of Autoriteit van de Kerk krachtens en in de daad van mededeling die van Christus uitgaat.

Een mens kan de mededeling van het Leven, die voortvloeit uit Christus, weigeren. Dat is mogelijk, want zegt het Concilie van Trente: “alhoewel Christus voor allen gestorven is (II Cor. 5,15) ontvangen alleen zij aan wie de verdienste van Zijn lijden medegedeeld worden, de vrucht van Zijn dood.” (De Justificatione, hoofdstuk 3; Denz. 1523) En indien een mens de mededeling weigert die van het Hoofd van de Kerk uitgaat, dan is hij op geen enkele manier lid van de Kerk alhoewel het mogelijk blijft dat hij er lid van wordt. Insgelijks, de ‘autoriteit’ die de mededeling van het “zijn met”, die uit het Hoofd van de Kerk voortvloeit,  zou weigeren zou op geen enkele wijze Autoriteit van de Kerk zijn. Zij kan het stoffelijkerwijs zijn, als ‘subject’ aan wie de mogelijkheid gegeven wordt de Autoriteit te worden. Maar dit ‘subject’ dat beroofd is van wat op vormelijke wijze de Autoriteit in de Kerk tot stand brengt, kan in de Kerk generlei autoriteit hebben.

Deze analogie betreft staten. Lid zijn van de Kerk is een staat (een levend lid is in staat van genade nvdv). De Autoriteit zijn in de Kerk is een staat. De mededeling van het goddelijke leven of van het “zijn met” dat uit Christus voortvloeit, brengt, met betrekking tot de ontvangst van deze mededeling in de respectievelijk betrokken ‘subjecten’  (die deze altijd kunnen weigeren), altijd een eerste moment van mededeling met zich. Eens dat ze ontvangen is, is ze hebbelijkerwijs in het ‘subject’ dat de eindterm ervan is, zoals ze permanent is in Christus die er het beginsel van is.” (Cahiers de C. nr.1, pag. 44-45) 24

Eenvoudig gezegd, iemand wordt lid van de Kerk, het Mystieke Lichaam, door van Christus de genade (of minstens het geloof) te ontvangen. De mens kan echter een beletsel stellen zodat hij de genade of het geloof niet ontvangt. Analogisch kan de verkozene van het conclaaf een beletsel stellen zodat hij het “zijn met” niet kan ontvangen waardoor de Autoriteit in de Kerk bestaat.  De heilige Schrift bevestigt dat “Christus gestorven is voor allen” en nochtans niet allen worden zalig. Zo staat ook geschreven “ik zal met u zijn”, maar de mededeling van dit “zijn met” kan verhinderd worden door de mens. (Cahiers de C. pag. 56 en de verhoudingen tussen de daad van Christus en de menselijke toestemming, pag. 50-51)

 

De noodzakelijke intentie bij de sacramenten of andere eventuele belemmeringen en het geval van de huwelijkstoestemming in het bijzonder.

Eerw. Bernard Lucien en Hervé Belmont hebben een andere interessante analogie, gebaseerd op de huwelijkstoestemming, voorgesteld.25 Dit argument is buitengewoon passend, daar het huwelijkssacrament (en ook het huwelijk als contract) tot stand komt door een menselijke daad, de huwelijkstoestemming, zoals door een menselijke daad de aanvaarding van de uitverkiezing gebeurt.

Op de keper beschouwd, geldt dit argument voor alle sacramenten. De sacramenten geven genade ex opere operato. Met andere woorden ze geven genaden door het feit zelf dat de stof en de vorm van het sacrament aanwezig zijn en door de daad zelf van Christus, Auteur van de genaden en Insteller van de sacramenten. Dit verhindert echter niet dat de sacramenten ongeldig of voor een deel ondoeltreffend kunnen zijn wegens een beletsel (obex) dat door de mens gesteld wordt. De intentie, of beter het gebrek aan een ware intentie niet alleen in de bedienaar van het sacrament maar ook in de ontvanger, is een beletsel. De gehechtheid aan de zonde in de ontvanger van een sacrament is eveneens een obstakel. Wie het sacrament van het doopsel ogenschijnlijk op geldige wijze ontvangt, maar de uitdrukkelijk intentie heeft dit sacrament niet te ontvangen, ontvangt het ongeldig (hij is ongeldig gedoopt en ontvangt de heiligmakende genade en het doopselmerkteken niet). Wie daarentegen het doopsel ontvangt en de wil heeft het te ontvangen, maar aan de zonde gehecht blijft (en zodoende vrijwillig een obex, een beletsel stelt), ontvangt het merkteken van het doopsel. De heiligmakende genade ontvangt hij echter niet. (een toespeling in Cahiers de C. nr. 1, pag. 24) Als de biechteling geen berouw heeft, is het biechtsacrament ongeldig (daar de handelingen van de penitent de quasi-stof zijn van het sacrament).

Het huwelijkssacrament, dat door de toestemming van de trouwers tot stand komt, is echter het meest treffende voorbeeld. De toestemming moet uitwendig zijn, maar dat is niet voldoende. Een gebrek in de huwelijkstoestemming, al is het inwendig en bestaat het maar in één van de contractanten, maakt dat de toestemming ongeldig is en bijgevolg het huwelijk zelf. ‘Gehuwden’ in een schijnhuwelijk leven in een andere staat dan ongehuwden, ook al is het huwelijk ogenschijnlijk en ongeldig. In werkelijkheid en voor God zijn ze niet getrouwd (daarom, als ze zich bewust zijn van hun toestand, mogen ze elkaar niet beschouwen als echtgenoten en mogen ze de huwelijksdaad, voorwerp van het contract, niet stellen), juridisch en voor de Kerk zijn ze verbonden door de huwelijksband (krachtens de uitwendige overeenkomst voor getuigen afgesloten) totdat deze huwelijksband door de wettige kerkelijke overheid canoniek ongeldig verklaard wordt. Maar dat niet alleen. De uitwendige overeenkomst, alhoewel ze ongeldig is wegens gebreken in de toestemming of ongeldigmakende beletselen, heeft hoe dan ook gevolgen. Eerst en vooral, de vermeende gehuwden zijn juridisch verplicht de huwelijksband te respecteren tot aan de juridische ongeldigverklaring: een eventueel nieuw huwelijk zou ongeldig zijn om deze reden. Vervolgens, de kinderen die geboren worden uit vermeende gehuwden in een ogenschijnlijk en juridisch huwelijk, worden als wettig beschouwd, alsof ze geboren zijn in een geldig huwelijk. Ten slotte, als het mogelijk is het huwelijksbeletsel (een gebrek in de toestemming bij één van beide partijen of bij beide, of een ongeldigmakend huwelijksbeletsel dat kan gedispenseerd worden of kan ophouden) te verwijderen, dan kunnen de vermeende gehuwden hun huwelijk geldig maken. Dit kan soms door eenvoudig en op geldige wijze de toestemming te hernieuwen, ook zonder verdere uitwendige plechtigheid. (canon 1036, §2)

De gelijkenissen met het geval dat we onderzoeken springen onmiddellijk in het oog.

De verkozene van het conclaaf moet uitwendig toestemmen in de uitverkiezing van zijn persoon tot het pausschap.  Evenzo moeten de trouwers uitwendig hun toestemming in het huwelijkscontract kenbaar maken. Gewoonlijk is de canonieke vaststelling van de gebeurde toestemming voldoende. Niemand trekt ze in twijfel. Juridisch, voor de Kerk, wordt de verkozene van het conclaaf gewoonlijk als Opperherder beschouwd, zoals de beide echtgenoten wettelijk verbonden worden geacht. Nochtans kan de huwelijkstoestemming ongeldig zijn voor God en voor het geweten van de gehuwden, indien ze zich rekenschap geven van hun toestand, wegens een gebrek in de toestemming of wegens een canoniek beletsel, die beiden beletsels voor een geldige toestemming met gevolgen zijn. In het bijzonder wanneer de intentie van de trouwers zich niet op een of ander manier richt op het voorwerp van het huwelijkscontract, maar op iets dat de substantie ervan verandert.

Analogisch kan de verkozene van het conclaaf zijn toestemming met een gebrek bezwaren en zodoende een beletsel stellen aan de ontvangst van het “zijn met” van Christus. Dit doet zich voor als hij de objectieve en hebbelijke intentie niet heeft het einddoel/ goddelijke Goed van de Kerk te realiseren. Daaruit volgt dat, zoals de vermeende gehuwden in werkelijkheid niet getrouwd zijn, zo ook is de ‘paus- stoffelijkerwijs’ werkelijke en vormelijkerwijs geen paus. Hij is de Autoriteit niet en hij is niet met Christus in het ‘besturen’ van de Kerk.

De vermeende echtgenoten bevinden zich niet meer in de ongehuwde staat waarin ze zich bevonden voor de uitwendige toestemming, uitgesproken voor de Kerk, alhoewel deze ongeldig is. Alzo kunnen zij pas een geldig huwelijk aangaan na de ongeldigverklaring van het vermeende huwelijk; hun kinderen zijn wettig; de verwijdering van het beletsel kan in bepaalde gevallen de toestemming en het huwelijk geldig maken. Evenzo bevindt de verkozene van het conclaaf, die alleen uitwendig en niet werkelijk in de uitverkiezing toegestemd heeft, zich niet meer in dezelfde staat waarin hij zich bevond voor het conclaaf en voor zijn aanvaarding (toen hij alleen de verkozene was zonder aanvaarding). Hij is de vermeende Opperherder of  ‘paus-stoffelijkerwijs’. Hij zit op de Stoel van Petrus en een andere kan hem pas betrekken na de ongeldigverklaring van de verkiezing door de Kerk. Bepaalde juridische handelingen die onontbeerlijk zijn voor het leven van de Kerk kunnen juridische gevolgen hebben (uit zichzelf of omdat Christus, Hoofd van de Kerk, ze aanvult).26

Ten slotte, in bepaalde gevallen kan hij de aanvaarding van zijn uitverkiezing geldig maken op voorwaarde dat hij het door hem gestelde beletsel waardoor zijn toestemming met een gebrek bezwaard was (als het uit zijn aard kan opgeheven worden), wegneemt.

Zeker, analogieën zijn maar analogieën, maar we moeten toegeven dat dit argument werkelijk overtuigend en gemakkelijk te begrijpen is.

 

De intentie om de bisschopswijding te aanvaarden door de verkozene van het conclaaf.

papst_pius_xii-_kronung_1939jsTevergeefs zullen rechtsgeleerden in de Apostolische Constituties over de pausverkiezing zoeken naar de eis om deze intentie te hebben opdat de uitverkiezing geldig zou zijn. Geen enkele maakt daar melding van, zelfs niet deze van Paus Pius XII. Echter, in een veel geciteerde toespraak aan katholieke leken27 legde Paus Pius XII uit dat een leek, verkozen tot het pausschap, op het moment zelf van de aanvaarding van de uitverkiezing en nog voor zijn priester- en bisschopswijding onmiddellijk de Opperherder met universele rechtsmacht zou zijn.  (We brengen het in herinnering en richten ons tot wie schreef dat de thesis vandaag geen waarde meer heeft als men de hypothese vooropstelt, dat Ratzinger geen geldig bisschop was en Bergoglio geen geldig priester is; zie Sodalitium nr. 62, pag. 44 e.v.)

Pius XII preciseerde verder dat deze leek, bij het aanvaarden van de keuze, noodzakelijk de intentie moet hebben de bisschopswijding te aanvaarden, (Pius XII zegde niet dat hij de wijding moet ontvangen, maar dat hij de intentie moet hebben de wijding te ontvangen.) omdat de Paus de bisschop van Rome is en het moet zijn, normaal gezien, zowel met betrekking tot de rechtsmacht als met betrekking tot de wijdingsmacht. Het ontbreken van de wijdingsmacht berooft de verkozene dus op zich niet van het pausschap. Maar, door een intentie tegengesteld aan het pausschap (b.v. de intentie dat de Opperherder een leek zal zijn en geen bisschop) bezwaart hij zijn toestemming met een gebrek en bijgevolg stelt hij, ogenschijnlijk instemmend, een beletsel om vormelijkerwijs de Autoriteit te worden. Hoeveel te meer wordt dan ook door de hebbelijke en objectieve intentie het einddoel/goddelijke Goed van de Kerk, d.w.z. dat waarvoor hij de Autoriteit moest worden, niet te willen, de toestemming in de uitverkiezing bedorven en de mededeling vanwege Christus van het “zijn met”, dat de Autoriteit in de Kerk doet ontstaan, belet.

 

Besluit: God zelf kan niet realiseren dat een ‘subject’ dat niet geschikt is om de mededeling van het “zijn met” (en dus van de autoriteit) te ontvangen, het ontvangt (zolang een beletsel dat subject ongeschikt maakt).

Sommigen zullen aanmerken dat wat over de pausverkiezing gezegd wordt, niet in het kerkelijke recht (beter is: in de Apostolische Constituties betreffende de pausverkiezing, want het kerkelijke recht, indien het  Wetboek bedoeld wordt, handelt niet hierover) of bij de klassieke auteurs staat. Wat het kerkelijke recht betreft, verwijs ik naar de woorden die getrokken werden uit een toespraak van Paus Pius XII aan een lekencongres. Wat de ‘klassieke’ auteurs betreft, wil ik nogmaals de aandacht erop vestigen, dat de huidige kerkelijke crisis er een is zonder weerga en dat deze dus een andere theologische aanpak vereist dan bijvoorbeeld de “hypothese van de ketterse ‘paus’ ”. Vidigal da Silveira gaf er zich rekenschap van,28 alhoewel hij één van de eersten was die de aandacht vestigde op de betreffende theologische studies. Tot heden wordt hij onophoudelijk door zijn volgelingen geciteerd en gekopieerd. Godgeleerdheid en geschiedenis van de godgeleerdheid zijn twee verschillende wetenschappen (en de godgeleerdheid bestaat, tenminste af en toe, in nadenken en niet alleen herhalen, schreef pater Guérard des Lauriers in Cahiers de C. nr. 1, pag. 30). Dit moge volstaan om nogmaals het filosofische en theologische voluntarisme te verwerpen.29

Ten slotte willen we opmerken dat de metafysica van het zijn boven het positief recht en het gezag van theologen staat: “Christus deelt het ‘zijn met’ niet mee aan een ‘subject’ dat de Heilige Stoel wel bezet, maar dat de noodzakelijke en voldoende voorwaarden niet vervult om van Hem dát te ontvangen, wat het vormelijkerwijs tot Autoriteit maakt. De mededeling is uit haar aard een handeling die gemeenschappelijk is aan hem die mededeelt en aan hem die ontvangt. God, Die is ‘Hij die is(Ex. 3,14) kan niet bewerken dat de wetten van het zijn niet zijn. Indien het onmogelijk is dat, op één of andere manier, de mededeling ontvangen wordt, dan wordt ze ook niet medegedeeld.” (ibidem, pag. 56)

 

  1. Het bewijs van de thesis (niet afdoende argumenten, inductief en deductief bewijs)

Het merendeel van hen die we ‘sedevacantisten’ noemen, denken dat ze aan de hand van  hierna vermelde argumenten met zekerheid kunnen aantonen dat de Stoel van Petrus vacant is. De belangrijkste argumenten zijn: ofwel de theologische hypothese van de ‘ketterse paus’, ofwel het  argument gebaseerd op de pauselijke bul Cum ex apostolatus van Paus Paulus IV, ofwel een argumentatie getrokken uit de maatregelen tegen de ketters zoals voorzien in het kerkelijke wetboek (canon 188,4° en canon 2314 § 1), die overigens grotendeels de bovengenoemde bul hernemen.

Reeds het eerste nummer van de Cahiers de Cassiciacum (pag. 76-78; zie ook pag. 22, 30, 36) legt uit waarom deze argumenten, alhoewel “indrukwekkend, vooral door hun convergentie”, niet  leiden tot zekere gevolgtrekkingen. De grondige studie van de verschillende ‘pathologieën van het geloof’ (scheurmakerij en ketterij, waarop nog een studie had moeten volgen over het modernisme als ‘pathologie van het geloof’) werd aangevat in latere nummers (zie nummers 3 en 4 van Cahiers de C.). E.H. B. Lucien heeft naderhand deze verschillende argumenten gedetailleerd onderzocht en  verworpen.30

Onthouden we dan welk argument leidt tot een zekere gevolgtrekking (ofschoon het een ‘waarschijnlijke zekerheid’ is, eigen aan de inductieve bewijsvoering). Paulus VI is de Autoriteit niet, is geen ‘paus vormelijkerwijs’, omdat hij het “zijn met” Christus, Hoofd van de Kerk, niet heeft. En hij heeft het “zijn met” Jezus Christus, Hoofd van de Kerk, niet omdat hij de hebbelijke en objectieve intentie het einddoel/ goddelijke Goed van de Kerk te realiseren niet heeft. Deze intentie is de noodzakelijke voorwaarde om de Autoriteit in de Kerk te zijn. De autoriteit, of het nu de wereldlijke of de geestelijke is, is nooit gericht op zichzelf of autoreferentieel, zoals men heden ten dage zegt. De autoriteit is van nature gericht op het welzijn van de maatschappij die zij bestuurt. Een maatschappij, samengesteld uit vele leden, moet door de autoriteit op een doel gericht worden, en dit doel is het gemeenschappelijke welzijn. “Sommigen willen de autoriteit beperken tot het subject dat als leider wordt aangewezen en vergeten of verwaarlozen zijn werkelijke band met het gemeenschappelijke welzijn. Maar een ‘autoriteit’, zo gedefinieerd, bezit geen recht om te bevelen en schept geen gehoorzaamheidsplicht voor zijn ‘ondergeschikten’.  (…) De leer, aanvaard door allen, die stelt dat de autoriteit het recht heeft te bevelen en zijn ondergeschikten tot gehoorzaamheid te verplichten, veronderstelt noodzakelijkerwijs dat de autoriteit wezenlijk in betrekking staat tot de verwezenlijking van het gemeenschappelijke welzijn.” (B. Lucien, pag. 38-39)

De autoriteit realiseert het gemeenschappelijke welzijn door menselijke handelingen te stellen, en dus bewust. “Deze beraden wil om daden te stellen, noemen we de objectieve en werkelijke (of  doeltreffende) intentie. ‘Objectieve’ om ze te onderscheiden van de ‘subjectieve’ intentie die het motief van de handelende persoon aanduidt. Deze ‘subjectieve’ intentie kan gedeeltelijk of zelfs geheel verborgen blijven voor de externe waarnemer. De ‘objectieve’ intentie daarentegen die zich richt op de handeling die men stelt en niet op de motieven om de handeling te stellen, kan door de externe waarnemer vastgesteld worden, zij het niet altijd dan toch in het merendeel van de gevallen”. (B. Lucien, opus citatum, pag. 34)

Dus, objectieve en niet subjectieve intentie : “Wat iemand doet, dat is het, in werkelijkheid, wat hij wil: dit is de norm van de objectieve intentie”.31 Daarbij is een maatschappij in wezen een permanente werkelijkheid, en dus moet de autoriteit die een wezenselement is ook een stabiele en permanente realiteit zijn. De functie van autoriteit brengt in de loop van de tijd gestelde handelingen met zich mee die convergeren naar hetzelfde gemeenschappelijke goed. Deze convergentie van het geheel, deze innerlijke samenhang van veelvuldige handelingen gericht op hetzelfde einddoel, vereist een eenheidsbeginsel die de veelheid van de elementen overstijgt. Dit beginsel is een bestendige en beraden wil. Deze bestendige en beraden wil (…) noemen we de hebbelijke intentie. (B. Lucien, opus citatum pag. 35)

estampilla-sede-vacanteIk formuleer het in eenvoudiger bewoordingen (en dus misschien minder nauwkeurig). Elke maatschappij heeft een autoriteit nodig. De autoriteit is geen doel op zichzelf; zij heeft de opdracht in het gemeenschappelijke welzijn van de maatschappij te voorzien. Dit doet ze middels vrijwillige handelingen die convergerend en gewoontelijkerwijs, en niet zelden en bijkomstig, het maatschappelijke doel daadwerkelijk realiseren. Een autoriteit die de facto – werkelijk en doeltreffend – het gemeenschappelijke welzijn van de maatschappij realiseert, heeft het recht op de gehoorzaamheid van de onderdanen. Een ‘autoriteit’ die, niet op bijkomstige en zeldzame wijze, maar gewoontelijkerwijs het maatschappelijke welzijn van de maatschappij die ze bestuurt niet realiseert, is niet langer vormelijk de autoriteit daar de realisering van het welzijn haar bestaansreden is. Ze kan geen aanspraak maken op de gehoorzaamheid en de onderwerping van de leden van de maatschappij. En dit ongeacht de subjectieve motieven van een dusdanige handelwijze, die door private personen niet kunnen en mogen beoordeeld worden en die – subjectief –  vol goede bedoelingen kunnen zijn, Deus scit.

Dit geldt voor elke autoriteit, voor de wereldlijke gezagdragers en dus ook voor de geestelijke autoriteit: de genade heft de natuur niet op, maar vervolmaakt haar.  De kerkelijke overheid geniet goddelijke bijstand, de wereldlijke overheid daarentegen niet. De goddelijke bijstand, het “zijn met” Jezus Christus, Hoofd van de Kerk, maakt haar zelfs vormelijk tot Autoriteit. Ze is met Hem één moreel ‘zijnde’ in het bestuur, de heiliging en de onderrichting van de Kerk. Zodoende leidt ze de Kerk naar haar laatste einddoel dat de glorie van God is en de voltooiing van de zending die de Vader aan Jezus Christus heeft toevertrouwd en die de redding van de zielen is. De Autoriteit bereikt dit einddoel middels de onderrichting van de geopenbaarde Waarheid, het opdragen van het Heilig Misoffer, de toediening van de Sacramenten en de onderrichting van de praktijk van het christelijke leven. De wereldlijke autoriteit – die ook alle macht van God ontvangt – geniet het “zijn met”, beloofd door Christus aan de Kerk, niet en kan dus eventueel een minimum van het gemeenschappelijke welzijn verzekeren samen met veel ondeugd.  De onderdanen zijn dan gerechtigd en zelfs gehouden niet te gehoorzamen aan onrechtmatige wetten: het is beter te gehoorzamen aan God dan aan de mensen. De Autoriteit in de Kerk daarentegen “is met” Jezus Christus en Jezus Christus “is met” haar, dagelijks en hebbelijkerwijs, waardoor ze dagelijks en hebbelijkerwijs het einddoel/goddelijke Goed van de Kerk realiseert: de zending die de Vader aan Christus en Christus aan de Kerk toevertrouwde. “Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend ik u: ga en onderwijs …”

Het kan voorkomen dat in een welbepaalde handeling, met uitzondering van het buitengewone leergezag, de kerkelijke Autoriteit bepaalde gebreken vertoont.32 Het is echter onmogelijk dat de kerkelijke Autoriteit die één ‘zijnde’ is met Christus, niet hebbelijkerwijs het welzijn van de kerk verzekert.

“Anderzijds maken we melding van een evident gegeven dat in de Kerk de Autoriteit van goddelijke oorsprong is en dat zij tenslotte uitgeoefend wordt, alhoewel middellijk, door Hem die de Waarheid is. De Kerkelijke Autoriteit kan niet anders dan gewoontelijkerwijs haar taken volbrengen. De tegengestelde hypothese is contradictorisch, gaat in tegen het beginsel van niet-tegenspraak dat geldt in de natuurlijke orde maar ook in de orde waarin het bestendig beginsel het Mensgeworden Woord is (zie noot 20 van Cahiers de C., nr. 1). Indien dus hebbelijkerwijs de ‘autoriteit’ de taken niet vervult die aan de Autoriteit eigen zijn, dan volgt daaruit dat de ‘autoriteit’ de Autoriteit niet is. Want als de ‘autoriteit’ de Autoriteit is, dan moet zij, krachtens het “zijn met” dat haar beloofd werd, gewoontelijkerwijs de taken vervullen die haar eigen zijn…”

Allen die we ’traditionalisten’ (katholieken die zich verzetten tegen het tweede Vaticaans ‘concilie’ en de nieuwe liturgie) plegen te noemen, bisschop Lefebvre ingesloten, hebben feitelijk gehandeld en handelen nog alsof de ‘autoriteit’ de Autoriteit niet is, aangezien – sinds Paulus VI – noch de leer, noch het Misoffer, noch de sacramenten, noch de discipline, noch de verdediging tegen ketterij en ketters verzekerd was in de Kerk en aan de gelovigen. “ Ecône  – stelde pater Guérard des Lauriers vast –  is een levend bewijs van wat we verklaren.” En vooruitziend besloot hij dat “als bisschop Lefebvre weigert te bevestigen dat de ‘autoriteit’ de Autoriteit niet is, dan zal daaruit vroeg of laat onvermijdelijk volgen dat Ecône leegloopt of samensmelt.”33

Het inductief argument in kwestie (het enige voorgesteld door pater Guérard des Lauriers in de eerste getypte versie van de thesis – nog niet van Cassiciacum – gedagtekend op 26 maart 1978) levert op zich een voldoende bewijs, los van alle (latere) discussies over de onfeilbaarheid van het leergezag en de bitsige strijd over eventueel ‘bijkomstig feilen’ (maar niet hebbelijk) vanwege de Paus.34

In de definitieve versie van de thesis, gepubliceerd in het eerste nummer van Cahiers de Cassiciacum (mei 1979), werd een ‘Mededeling’ bijgevoegd bij wijze van inleiding (gedagtekend op 11 februari 1979) waarin een ander argument ontwikkeld werd dat zich baseerde op de tegenstelling van tegenspraak tussen lering van het leergezag in de Kerk over de godsdienstvrijheid (bijvoorbeeld, maar niet alleen, in de encycliek Quanta Cura van paus Pius IX) en de lering van de conciliaire verklaring Dignitatis humanae personae die op 7 december 1965 ‘afgekondigd’ werd. Deze verklaring had nochtans gewaarborgd moeten zijn zo niet door de onfeilbaarheid van het plechtige leergezag van de Kerk wat gewoonlijk een concilie is, dan toch tenminste door de onfeilbaarheid van het gewone en universele leergezag.35 De conclusie was dat, ten laatste vanaf 7 december 1965, Paulus VI niet (meer) de Autoriteit in de Kerk bezat, geen Paus formaliter (meer) was. Deze argumentering, die op vele andere conciliaire documenten kan toegepast worden, werd later aangevuld door bewijsvoeringen die zich baseren op het secondaire voorwerp van de kerkelijke onfeilbaarheid. Het betreft de uitvaardiging van universele wetten, canonieke of liturgische, en eveneens tot de heiligverklaringen.36

Pater Guérard des Lauriers wees op het verband tussen de verschillende argumenten in het interview dat  in nummer 13 van Sodalitium37 gepubliceerd werd, wanneer hij uitlegt dat er voorafgaande vereisten zijn tot de mededeling van het “zijn met” en nakomende. De voorafgaande vereisten zijn van natuurlijke orde, maar behoren tot de ontologie (oftewel het zijn): om van Christus de mededeling van het “zijn met” te ontvangen, wordt vereist de hebbelijke en werkelijke intentie het goed en het einddoel van de Kerk te bevorderen (inductief argument). De nakomende vereisten zijn nakomend op de mededeling van het “zijn met”, zijn van bovennatuurlijke orde en betreffen het deductief argument. De belangrijkste nakomende vereiste is de onfeilbaarheid, zowel van het plechtig leergezag als van het gewone universele leergezag.

 

  1. Besluit

Nu we aan het einde gekomen zijn van onze beschouwingen, kunnen we nog enkele gevolgen van onze thesis in herinnering brengen (of beter: van de thesis die we ons eigen maken).

Ten eerste, de Kerk (de enige Kerk door Christus gesticht: katholiek, apostolisch en rooms) bevindt zich heden in een ‘staat van ontstentenis’ van de Autoriteit.38 De Stoel van Petrus is nochtans bezet door een gekozene van een conclaaf – zolang dat er geen tegengestelde verklaring van de Autoriteit in de Kerk is – die geen ‘antipaus’ is (en die anderzijds geen wettige paus is die men moet weerstreven). Voornoemde bezetter bevindt zich in een staat van ‘hoofdelijke scheurmakerij’, een soort van ‘scheurmakerij’ (niet in canonieke betekenis van het woord) eigen aan hem die het zichtbare ‘hoofd’ van de Kerk zou moeten zijn (zonder dat hij het is wegens de ontstentenis van de objectieve intentie de Kerk te sturen naar haar einddoel). Zij die verklaren deel uit te maken van zijn ‘observantie’ (una cum) delen ook in zijn schisma.

Zolang de Kerk zich in deze toestand bevindt, is het de plicht van elke katholiek, op geen enkele wijze diegene als Autoriteit te erkennen, die de Autoriteit niet is. Dit heeft voor de priester onder meer tot gevolg dat hij in de canon van de H. Mis de bezetter van de H. Stoel niet vernoemd. De gelovigen moeten de Heilige Missen die ‘una cum’ de huidige bezetter van de Heilige Stoel opgedragen worden, vluchten.

Opdat de zending door de Vader aan Christus en door Christus aan de Kerk toevertrouwd (Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend ik u: ga…) en in het bijzonder, opdat het Offer van het Nieuwe Verbond, de reine Offergave en dus ook het priesterschap, en de bediening van de Sacramenten, de bronnen van de genaden, zouden blijven bestaan, is het legitiem (alleen in geval van noodzaak) de bisschopswijding toe te dienen en ze te ontvangen, op voorwaarde echter dat de door de Kerk gestelde vereisten gerespecteerd worden (in de mate van het mogelijke) en de vormelijke vacatie van de Heilige Stoel beleden wordt. Voor het herstel van de Sessio (Sedebitis super sedes…Mt. 19,28) moeten we bidden, getuigenis afleggen van de Waarheid en werken opdat zij die de bisschopsstoelen en zelfs de Stoel van Petrus bezetten, de ketterijen veroordelen en openlijk het katholieke Geloof belijden. Zo worden de beletselen weggenomen en zullen ze legitiem kunnen handelen ‘una cum Christo’ voor het welzijn van de Kerk: de poorten van de hel, inderdaad, zullen haar niet overweldigen.

Dat de Heer, onzichtbaar Hoofd van de Kerk, haar spoedig ter hulp komt door de bemiddeling van Maria, Zijn Onbevlekte Moeder.

pio_xii_310713

 


 

1 Het standpunt van het Instituut over deze ‘machtswissel’ kunt u lezen in twee mededelingen. De eerste werd gepubliceerd op 11 februari 2013, waarin we schreven dat ‘de nacht nog donkerder zou worden’. De tweede op 15 maart, waarin werd vastgesteld, dat met de verkiezing van Bergoglio, de voor de hand liggende verwachting was uitgekomen.

2 In Sodalitium werd meerdere malen geschreven over de pausverkiezing. Bijvoorbeeld in nr. 54 (december 2002) met als titel De pausverkiezing; in nr. 62 (mei 2009) Is een geldige bisschopswijding noodzakelijk om Paus te worden (zijn)?en in het nr. 55 (november 2003) waarin geantwoord werd op de bezwaren van La Tradizione cattolica tegen de sedisvacatiepositie.

a Het pausschap in de Paus is een bijkomstigheid. Een bijkomstigheid is een element uit de werkelijkheid dat niet in zichzelf kan bestaan, maar alleen in het subject waarin zij het bestaan heeft.  Het subject, genaamd ‘zelfstandigheid’, kan zelfs zonder genoemde bijkomstigheid blijven voortbestaan. (noot van de vertaler)

3 Antonius werd in maart 1389 in de Italiaanse stad Florence geboren. Waarschijnlijk heette hij Antonio, maar omdat hij zo klein van stuk was, werd hij met de verkleinvorm Antonino aangesproken. Op 16-jarige leeftijd trad hij in bij de dominicanen te Cortona. In 1418 werd hij tot prior benoemd in Fiesole, in 1424 te Napels en in 1430 van La Minerva in Rome. Hij stichtte in 1436 het San-Marcoklooster in Florence; hij werd er prior en liet Fra Angelico er zijn wereldberoemde fresco’s aanbrengen. Thans doet het klooster dienst als museum. Tegen zijn zin werd hij in 1446 door paus Eugenius IV († 1447) tot aartsbisschop van Florence benoemd. Hij stierf in het plaatsje Montughi bij Florence. In 1523 werd hij door paus Adrianus VI († 1523) heilig verklaard.

4 Augustinus Thriumphus van Ancona (1243 – 1328); augustijner heremiet, schreef een belangrijk werk in opdracht van Paus Johannes XXII tegen de dwalingen van Marsilius van Padua: Summa de potestate ecclesiastica. In een ander geschrift verdedigde hij de redens en de gedachtenis van Bonifatius VIII.

5 Thomas de Vio (° Gaeta, 20 februari 1468; + op 9 of 10 augustus1534) was een Italiaanse theoloog en filosoof. Zijn bijnaam Cajetanus stamt van zijn geboorteplaats Gaeta. In 1484 trad Thomas in bij de dominicanen. Al jong doceerde hij te Padua, Brescia en Pavia. In 1500 kwam hij naar Rome waar hij procurator van zijn orde werd en hoogleraar aan de Universiteit La Sapienza. Van 1508 tot 1518 was Thomas de Vio generaal van de dominicanen. Hij werd in 1517 tot kardinaal benoemd, en was sindsdien bekend als Cajetanus. Hij genoot grote bekendheid door zijn zeer uitgebreide commentaar (1507-1520) op de werken van Thomas van Aquino. In 1511 schreef hij zijn De auctoritate Papae et Concilii. Een lang citaat uit hoofdstuk XX kan men nalezen in De papatu materiali van E.H. Donald J. Sanborn, uitgegeven door Centro Librario Sodalitium, Verrua Savoia 2001. Jan van Sint-Thomas (1589-1644), Portugese dominicaan behandelt dit onderwerp in zijn Cursus Theologicus; Tractatus de auctoritate Summi Pontificis, disp. II.

6 “Gij zijt Christus, de Zoon van de levende God.” (Matt. 16,16) Sint Petrus beleed in naam van de gehele Kerk het geloof in de Messias (Gij zijt de Christus) en de godheid van Jezus (Gij zijt de Zoon van de levende God). Kaifas, hoofd van het sanhedrin, veroordeelde Jezus Christus als godslasteraar tot de doodstraf om dezelfde reden: “Ik zweer U in naam van de levende God ons te zeggen of U de Christus zijt, de Zoon van God”.

7 Agostino Parravicini Bagliani, Morte ed elezione del Papa. Norme, riti e conflitti. Il Medioevo. Viella editore, 2013, p.p. 19.

b De benamingen stof en vorm zijn ontleend aan de bijkomstige veranderingen die in het dagelijkse leven meer in het oog vallen. Uit een ruwe klomp leem wordt een Mariabeeld gekneed. Die klomp leem is op zichzelf ontvankelijk voor allerlei vormen. Er kan ook een Christusbeeld of een vaas uit gemaakt worden. Het wordt echter feitelijk een Mariabeeld door de artistieke bepaaldheid die eraan gegeven is. Het aldus gevormde leem is het Mariabeeld.

In het gewone dagelijkse leven noemt men het leem in verband met het ontstaan van het Mariabeeld het materiaal, de materie, de stof, waaruit het beeld gemaakt wordt. De artistieke bepaaldheid, de ‘mariavorm’ of dat wat er een Mariabeeld van maakt, noemt men de vorm van het beeld.

In de Sacramentenleer onderscheidt men in het uitwendige teken stof en vorm. Met de stof bedoelt men dat wat nader bepaald moet worden. De vorm is dan dat wat de stof nader bepaalt. In het sacrament van het doopsel is de wassing met water de stof. De sacramentele woorden ‘Ik doop je in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest’ zijn de vorm van het sacramentele teken. Alleen door de vorm wordt de stof een zinnebeeld van de genade, gelijk de ruwe klomp leem door de kunstvorm in een Mariabeeld herschapen wordt.

In het proces van de pauswording onderscheiden de theologen stof en vorm. Ook hier is de vorm (het “zijn met”) dat wat de stof nader bepaalt. Wanneer we in de paus het vormelijke deel beschouwen, dan beschouwen we de Paus vormelijkerwijs. Wanneer we het stoffelijke deel beschouwen, dan stoffelijkerwijs. (noot van de vertaler)

8 In het desbetreffende artikel vermeld ik zowel de canonieke beschikkingen die heden van kracht zijn als wat voorzien is door theologen in uitzonderlijke gevallen. In het bijzonder wees ik erop dat de leken geen paus kunnen verkiezen (pag. 8-10) evenmin als de bisschoppen zonder rechtsmacht (pag. 7-8). Zeker sinds 1179 zijn alleen de kardinalen de kiezers van de Paus. “Zo wordt een zeer oude traditie gehandhaafd dat de bisschop door zijn clerus en de bisschoppen van de aanpalende bisdommen verkozen wordt. De kardinalen zijn immers de bijzonderste leden van de romeinse clerus (diakens en priesters), verenigd met de bisschoppen van de naburige bisdommen, suburbicaire bisdommen genoemd. (pag.10) Alleen in een zeer uitzonderlijk geval (als er bijvoorbeeld geen kardinalen meer zouden zijn) moet het kiescollege samengesteld worden uit leden van de universele Kerk, dit wil zeggen dat de wettige kiezers verenigd worden in een algemeen, onvolmaakt (daar er geen Paus is) concilie waaraan alleen de residerende bisschoppen mogen deelnemen, en niet de titulaire bisschoppen of de bisschoppen zonder rechtsmacht. (canon 223 van het Kerkelijke Wetboek van 1917)

9 Dit voor het geval dat de verkiezing rechtsgeldig is. Wat moeten we denken van een ongeldige of twijfelachtige verkiezing (door een gebrek in de kiezers, de verkozene of de verkiezing)? In dit geval kan de ongeldig of twijfelachtig aangewezen persoon de keuze niet geldig aanvaarden, tenzij dat ondertussen de beletselen werden opgeheven.  Zolang echter dat de ongeldige of twijfelachtige verkiezing niet als dusdanig verklaard werd door wie het recht of de plicht daartoe heeft (d.w.z. door de Kerk en door het kiescollege in het bijzonder), blijft de aangewezen persoon in een zeker zin aangewezen en kan dus nog beschouwd worden als de stoffelijke bezetter van de Stoel.

10 De comparatione Auctoritatis Papae et Concilii, c. XX, geciteerd in De Papatu Materiali.

11 De Papatu Materiali, pag. 101. Het staat vast, zeker na het terugtreden van Celestinus V, dat de Paus door een daad van zijn wil, het pausschap kan neerleggen. Betwist is of de kiezers kunnen tussenkomen, niet om het pausschap te verenigen met een bepaalde persoon, maar om het pausschap te scheiden van een bepaalde persoon in het geval van ketterij – als privaat leraar – van de Paus. Voor Cajetanus is zulke tussenkomst mogelijk en nodig (Papa haereticus deponendus est: een ketterse paus moet afgezet worden); voor de heilige Bellarminus is dit niet mogelijk en niet nodig daar Papa haereticus depositus est: een ketterse paus is afgezet door het feit zelf van Godswege. Sint Bellarminus was van mening dat dit echter niet elke tussenkomst van de kiezers of van de onderwijzende Kerk onnodig maakt. Het komt aan het kiescollege of aan de Kerk toe om vast te stellen dat de Paus in ketterij gevallen is en daardoor afgezet is.

12 Om nog nauwkeuriger te zijn, moet een precisering gegeven worden. In de huidige situatie heeft de verkozene van het conclaaf uiterlijk aanvaard, maar niet werkelijk. De conciliaire ‘pausen’ bevinden zich in een ‘halfweg-toestand’. Een toestand tussen de werkelijke aanvaarding door de verkozene enerzijds en de verkiezing zonder aanvaarding anderzijds. Wie de verkiezing aanvaardt, maar een beletsel stelt, is ‘papa materialiter’, maar zijn staat is gedeeltelijk verschillend van hem die nog niet aanvaard heeft.

13 Michel-Louis Guérard des Lauriers o.p., Le Siège Apostolique est-il vacant? (Lex orandi, Lex credendi) in Cahiers de Cassiciacum, nr.1, mei 1979. De eerste onuitgegeven versie dateert van 26 maart 1978.

14 Dit is een wezenlijke definiëring in vergelijking met de bepaling opgesteld door de H. Bellarminus en die in de catechismus opgenomen werd. “De bepaling dat de strijdende Kerk een maatschappij van gelovigen is die onderworpen is aan de Paus, is niet adequaat. De Kerk is primordiaal het Mystieke Lichaam van Christus; ze is samengesteld uit ledematen van Christus, die op deze aarde op weg zijn. Onderworpen zijn aan de Paus is een noodzakelijke voorwaarde om lidmaat van Christus te zijn. Het lidmaatschap van Christus wordt niet bepaald door dat wat slechts voorwaarde is. Lidmaat van Christus zijn, is de mededeling van het Leven dat uit Christus voortvloeit, ontvangen.” (Pater Guérard des Lauriers, opus citatum, pag. 58)

15 Ik heb een deels gelijkaardig standpunt – alleen wat dit aspect betreft, uiteraard –  gevonden in een artikel van monseigneur Antonio Livi naar aanleiding van een pennenstrijd tussen Palmaro en Casciolo over de hedendaagse bezetter van de Heilige Stoel. A. Livi, Obbedienza al Papa, solo in relazione a Cristo, in La nuova bussola quotidiana, 18 januari 2014. De auteur bracht in herinnering dat de Autoriteit in de Kerk een betrekking tot Christus, Hoofd van de Kerk, is en dit vond ik zeer interessant.

c Habitualiter (Latijn): hebbelijkerwijs, gewoontelijkerwijs. Jezus’ “zijn met” was in de apostelen en is in de ware Autoriteit het fundament van het bestaan en de uitoefening van het gezag in de Kerk op de wijze van een hebbelijkheid. Een hebbelijkheid kan worden omschreven als een hoedanigheid die op duurzame wijze ‘iets’ ten goede of ten kwade nader bepaalt. (noot van de vertaler)

16 Deze mededeling – van Christus aan de Autoriteit – is van de zijde van de Autoriteit een betrekking tot Christus. In de te onderscheiden genaden is het “zijn met” een genade van het type charisma en niet van het type ‘dadelijke genaden’. (Cahiers de C.,pag. 48)

17 De objectieve intentie om het einddoel/goddelijke Goed van de Kerk te realiseren moet hebbelijk zijn, zoals het “zijn met” van de zijde van Christus hebbelijk is. Het “zijn met” daarentegen is dadelijk en niet alleen hebbelijk, wanneer de Autoriteit daadwerkelijk bestuurt en onderwijst, en op bijzondere wijze wanneer ze haar onfeilbaar leergezag uitoefent.

18 Alleen in de Kerk. Inderdaad! De andere menselijke maatschappijen, zelfs de volmaakte zoals de staat, zijn essentieel natuurlijk en niet bovennatuurlijk zoals de Kerk en in hen geniet de autoriteit niet van het “zijn met” vanwege Christus. In Sodalitium heb ik reeds de grote dwaling besproken waartoe de verwarring tussen de Autoriteit in de Kerk en de autoriteit in de staat kan leiden. Tussen deze twee maatschappijen bestaat er slechts een analogie en geen uniciteit. (Zie Cahiers de Cassiciacum nr.1, pag. 90-92) Deze dwaling wordt bevorderd door een naturalisme dat eigen is aan bepaalde niet-thomistische theologische stromingen.

[i] Een staat van ‘privatio’ (ontstentenis, gemis): een ‘privatio’ betekent het missen van een bijkomstige vorm in een geschikt subjekt, dat van nature deze vorm vereist en bezit.

19 Wat de functies en de machten betreft als de Stoel van Petrus vacant is (welke functies bestaan en welke niet, welke machten uitgeoefend kunnen worden en welke niet), zie de Apostolische Constitutie Vacantis Apostolicae Sedis van Pius XII (8 december 1945).

20 Een concilie samengeroepen als de H. Stoel vacant is, is geen algemeen concilie, maar is een “algemeen, onvolmaakt concilie”.

d De auteur bedoelt vanuit het standpunt van de bestendigheid van de Kerk. De bestendigheid van de Kerk wordt gedefinieerd als een bovennatuurlijke eigenschap van de ene, ware Kerk waardoor zij tot het einde der tijden zal blijven bestaan in haar essentiële kenmerken zoals Jezus Christus ze gesticht heeft. De Kerk bestaat nog altijd ondanks de sedisvacatie van de Stoel van Petrus en ook van de bisschopsstoelen. Voor een beter begrip, zie eindnoot 21.

21 Over de bestendigheid van de Kerk, zie Sodalitium franstalige editie nr. 55, pag. 48-49.

22 E.H. Piero Cantoni, Réflexion à propos d’une thèse récente sur la situation actuelle de l’Eglise, Ecône, mai-juin 1980; Eerwaarde Curzio Nitoglia, La tesi di Cassiciacum: il papato materiale. Per un dibattito sereno, gepubliceerd op de site van de schrijver en van de uitgever Effedieffe.

23 Pater Guérard des Lauriers gaf verschillende voorbeelden: de leer over de collegialiteit in Lumen Gentium ‘verbeterd’ door de zogenaamde ‘nota praevia’ (geruststellende woorden die dode letter bleven); de ‘Novus Ordo Missae’ verbeterd door de geruststellende toespraken van 19 en 26 november 1969 die dode letter bleven; de woorden over de handhaving van het Latijn in de liturgie die gelogenstraft werden door de feiten; de woorden van Humanae Vitae, terwijl Paulus VI in de feiten vrije loop liet aan de verwerping van de voorgestelde leer door de bisschoppenconferenties. Heden is de situatie veel erger, maar ook veel duidelijker dan weleer.

24 In voetnoot 36 preciseerde pater Guérard des Lauriers dat de mededeling om lid te zijn van de Kerk gewoonlijk deze is van het goddelijke Leven, de heiligmakende genade, maar dat ze tijdelijk kan beperkt worden tot de mededeling van het Geloof: “Wie het geloof heeft ook al is het dood, blijft lidmaat van de Kerk.” De analogie wordt hernomen, verder uitgediept en toegepast op de huidige situatie in de Kerk op pagina 50, 51 en 56, die tevens een bewonderenswaardige samenvatting is van de leer over de genade. Pater Guérard des Lauriers verklaart eveneens het verband tussen de goddelijke mededeling en de menselijke toestemming, zowel bij de instorting van de genade (rechtvaardigmaking) als, analogisch, bij de mededeling van de Autoriteit in de Kerk.

25 E.H. Bernard Lucien, La situation actuelle de l’Autorité dans l’Eglise. La thèse de Cassiciacum. Documents de catholicité, 1985, p. 61, nota 69. E.H. H. Belmont, L’exercice quotidien de la Foi dans la crise de l’Eglise.

26 Dit is een zeer belangrijk punt. De bijzonderste toepassing ervan ligt in de macht die de ‘kardinalen’, benoemd door de ‘paus-stoffelijkerwijs’, hebben om een Paus te kiezen.

27 Toespraak tot het tweede wereldcongres voor het lekenapostolaat, 5 oktober 1957. B. Lucien, pag.59.

28 Arnaldo Xavier Vidigal da Silveira, La nouvelle Messe de Paul VI: qu’en penser?Diffusion de la Pensée Française, 1975, pag. 215-216. De auteur spreekt de hoop uit dat er nieuwe studies zullen komen over het vraagstuk van de ‘ketterse paus’, die klaarte brengen in de stilstand en de twijfels over de verschillende hypothesen aangaande deze kwestie. Na de publicatie van de thesis door pater Guérard des Lauriers schreef pater Georges Vinson in Simple Lettre dat de studie van pater Guérard des Lauriers het verlangen van Vidigal da Silveira had vervuld en zelfs overtroffen.

29 Cahiers de Cassiciacum nr. 1, pag. 30-31,76-77. Voluntarisme, historicisme en legalisme zijn drie foutieve intellectuele keuzes die met elkaar verbonden zijn en veel schade hebben aangericht in filosofie en theologie. Heden zijn ze een beletsel om de werkelijke toestand van de Autoriteit in de Kerk te begrijpen.

30 Bernard Lucien, opus citatum.  Aan het argument van de ‘ketterse paus’ zijn hoofstukken VI en VII, aan het kerkrechtelijk argument hoofdstuk VIII en aan de Bul van Paulus IV hoofdstuk IX gewijd.

31 Zie ook Cahiers de Cassiciacum nr. 1, pag. 78.

32 Cahiers de Cassiciacum nr. 1, pag. 52, waar het omstreden geval van Paus Honorius onderzocht wordt. Pater Guérard des Lauriers schreef: “De onachtzaamheid, zelfs de achteloosheid van Paus Honorius I, voor zover ze werkelijk is geweest, was slechts occasioneel. Zij heeft de hebbelijke intentie om het einddoel/goddelijke Goed, dat aan de Kerk werd toevertrouwd, te dienen niet uitgesloten. Dit gebrek, als het heeft plaats gehad, heeft Paus Honorius I niet beroofd van de mededeling van het “zijn met” dat hem vormelijk Paus maakte gedurende zijn gehele pontificaat. De ‘gebrekkige’ handelingen van Paulus VI daarentegen zijn veelvuldig en convergent. Alleen de accumulatie van vermelde handelingen laten ons toe, en ongelukkiglijk eisen zelfs, te besluiten dat de huidige bezetter van de Heilige Stoel de hebbelijke intentie het einddoel/goddelijke Goed te realiseren, niet heeft. Daaruit volgt dat hij in tegenstelling met Paus Honorius I vormelijk geen Paus is.” (opus citatum pag.53)   Men stelt vast hoezeer het bewijs van de thesis zijn kracht bewaart, afgescheiden van de zeer betwistbare argumenten zoals de theologische hypothese van de ‘ketterse paus’ (het voorbeeld van Paus Honorius werd aangehaald door voor- en tegenstanders van Paulus VI) of de mogelijkheid al dan niet te dwalen niet alleen in het bestuur maar ook in het de teksten van het kerkelijke leergezag. Niemand trekt in twijfel of betwist dat bepaalde Pausen de Kerk beter dan anderen of anders dan hun voorgangers bestuurd hebben. Evenwel beoordelen geschiedkundigen het pontificaat van de ene of de andere Paus verschillend. Ze zijn echter minder onfeilbaar dan de Paus! Veel discussie is er ontstaan over de mogelijkheid of dwalingen in het authentieke leergezag van de Kerk (en dus van haar hoofd), in kerkelijke wetten en tucht (liturgie, kerkelijk recht, heiligverklaringen, goedkeuring van een religieuze orde) kunnen voorkomen alsook over de uitbreiding van de onfeilbaarheid door het eerste Vaticaanse concilie (DS 3074 over het plechtige leergezag van de Paus, DS 3011 over het plechtige en gewone leergezag van de Kerk). De Braziliaanse schrijver Arnaldo Xavier Vigidal da Silveira is de onbetwiste geestelijke vader van allen die de mogelijkheid van dwalingen in documenten van het pauselijke leergezag en in liturgische teksten van de Kerk verdedigen. E.H. Nitoglia en de geschiedkundige Roberto de Mattei hebben onlangs verwezen naar Vidigal da Silveira. Roberto de Mattei in zijn Apologia della Tradizione, een ware akte van beschuldiging ten aanzien van bijna alle Pausen in de geschiedenis. Ik distantieert me volkomen van deze  ‘denkstroming van de feilbaarheid’ (Vidigal da Silveira kon geen enkel document van het leergezag citeren dat zijn positie ondersteunt). Nochtans wil ik opmerken dat ook al was dit het geval, de thesis bewezen blijft daar ze zich baseert op de gewoonlijke, blijvende en convergente afwezigheid van de intentie het einddoel/goddelijk Goed van de Kerk te realiseren, en niet op de sporadische tekortkomingen – als die er ooit zouden zijn geweest – die de realisering van het einddoel van de Kerk niet in gedrang brengen.

33 De reactie van de Priesterbroederschap Sint Pius X op de publicatie van de Cahiers de Cassiciacum was onbestaand, behalve dat alle samenwerking met pater Guérard des Lauriers opgezegd werd. Eén uitzondering: E.H. Piero Cantoni, destijds professor aan het seminarie te Ecône, die het bezwaar uitte dat als Christus niet alleen de Paus maar alle bisschoppen in eenheid met hem het “zijn met” ontzegt, zich de onaanvaardbare hypothese realiseert van een ‘vacante Kerk’ en dat Hij zijn belofte “Ik zal met u zijn tot het einde van de tijden.” niet houdt. Deze opmerking was niet niets, al is ze niet onoplosbaar (zie bijvoorbeeld de Franstalige editie van Sodalitium nr. 55, pag. 48-58, wat de bestendigheid van de Kerk aangaat). Pater Guérard des Lauriers antwoordde (Cahiers de C. nr. 6, mei 1981, pag. 111-112 en 116 – 117) dat allen die het tweede Vaticaans concilie en de liturgische hervormingen verwerpen, verplicht zijn te aanvaarden dat de Kerk heden nog altijd ‘met Christus is’, maar op een andere wijze dan ze het was voor het concilie. Als E.H. Cantoni coherent wou zijn, dan moest hij deze positie die allen die de conciliaire leer en de nieuwe liturgie bestrijden gemeenschappelijk hebben, verloochenen en bijgevolg de Broederschap Sint Pius X verlaten. E.H. Cantoni zette de logische stap en verliet de Broederschap en aanvaardde het concilie in toto en de nieuwe liturgie.

34 Zie Cahiers de C., nr. 1, pag. 55-58

35 E.H. Bernard Lucien heeft vervolgens de verschillende elementen van deze argumentatie uitgediept in de volgende werken: L’infaillibilité du magistère ordinaire et universel de l’Eglise, Documents de Catholicité, Bruxelles, 1984, en Grégoire XVI, Pie IX et Vatican II. Etudes sur la liberté religieuse dans la doctrine catholique, Fort dans la Foi, Tours, 1990. Nadat hij de positie van de thesis verlaten heeft, heeft hij nog lezenswaardige studies over het leergezag gepubliceerd, onder meer Les degrés d’autorité du Magistère, La Nef, 2007. Deze zijn zeer nuttig ook voor wie zijn beslissing van 1992 om de positie van de thesis te verlaten, niet deelt. In Sodalitium werden heel wat artikelen over dit onderwerp gepubliceerd.

36 Dit betekent niet dat de tuchtmaatregelen of de liturgie van de Kerk onveranderlijk zouden zijn, of dat elke canon van het kerkelijke recht of elke liturgische rubriek een geloofswaarheid uitdrukt. Het betekent echter wel dat de Kerk in haar wetten en in haar liturgie niets kan bevestigen of zelfs toelaten dat schadelijk zou zijn voor het geloof, de zeden of het christelijke leven. Indien de liturgische hervormingen van het missaal, het pontificaal en het rituaal van de sacramenten en de hervormingen van het kerkelijk recht van de Kerk kwamen en dus van de Paus, dan zouden hun heiligheid en conformiteit met het geloof en de christelijke zeden gewaarborgd zijn. Er zou geen enkele reden zijn om deze hervormingen niet te aanvaarden, maar we zouden eenvoudig moeten gehoorzamen aan de Autoriteit. De verschillende argumenten zijn met elkaar verbonden en versterken elkaar.

37 Dit interview werd opnieuw gepubliceerd in Le problème de l’Autorité et de l’Episcopat dans l’Eglise, uitgegeven door het Instituut Mater Boni Concilii, Verrua Savoia.

38 Dit is de juiste benaming om de huidige kerkelijke situatie te beschrijven. Minder correct schijnen me de benamingen ‘De verduisterde Kerk’ (l’Eglise éclipsée) of de ‘Conciliaire Kerk’.