Pro Papa – Rege 1867-2017: de Pauselijke Zouaven en hun drievoudige overwinning
(door Eerwaarde Heer Nathanael T.T.M. Steenbergen)
Op 7 oktober vieren we het feest van de Allerheiligste Rozenkrans, het is de dag van de overwinning van de Christenheid op de Islam bij de slag van Lepanto in 1571. Tegenwoordig veel minder bekend, maar ook in de Rozenkransmaand, zijn de wonderbare overwinningen van de pauselijke strijders op de antikatholieke revolutionairen bij de slagen van Bagnorea en Monte Libretti, en later bij de slag van Mentana. Bij de slag van Bagnorea was het Petrus Heijkamp, die op 7 oktober 1867, feest van de Allerheiligste Rozenkrans, als eerste de eer had zijn leven te mogen geven, en de martelarenkroon te verwerven in de Zouavenoorlog voor de verdediging van de Kerk en de Paus. Op dit feest was hij “de eerste der Nederlandsche Zouaven die in den heiligen strijd voor de Kerk zijn leven op het slachtveld ten offer gaf”, zo lezen we op zijn bidprentje.
Zijn offer en dat van zovele andere Zouaven was niet vergeefs: de drievoudige overwinning van de Pauselijke Zouaven bij de slagen van Bagnorea, Monte Libretti en Montana in het jaar 1867, waarvan we dit jaar de 150e verjaardag vieren, gaven aan Paus Pius IX de mogelijkheid om in 1868 het Eerste Vaticaanse Concilie te openen en het dogma van de Pauselijke Onfeilbaarheid af te kondigen.
Wie waren de Pauselijke Zouaven en waarvoor streden zij? De Zouaven streden voor Paus Pius IX, in de tweede helft van de 19e eeuw. Zij verdedigden de Kerkelijke Staat tegen de aanvallen van de revolutionair Garibaldi die samen met Koning Victor Emanuel II het droombeeld van de vrijmetselarij nastreefde, om van Italië één rijk te maken waar de Paus als Koning onttroond zou zijn.
Sinds Keizer Constantijn reeds, bestond het Patrimonium Petri: Sint Pieters Erfgoed. En de Kerkelijke Staat, geregeerd door de Paus-Koning, il Papa Re, bestond reeds meer dan 1000 jaar, toen in 1846 Pius IX tot Paus werd gekozen. Pius IX, de Paus van het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis, van de veroordeling van de beginselen van het liberalisme en de godsdienstvrijheid in Quanta Cura en de Syllabus, de Paus van het Eerste Vaticaanse Concilie waar het dogma van de Onfeilbaarheid van de Paus afgekondigd werd, deze Paus zou ook de laatste Paus-Koning zijn, en sterven als gevangene van het Vaticaan.
In 1860 had Victor Emanuel, door Garibaldi aangespoord, reeds het noordelijke deel van de Kerkelijke Staat, Romagna, ingelijfd, en door de slag bij Castelfidardo in hetzelfde jaar, die hij won dankzij de verraderlijke houding van Napoleon III, verloor Pius IX ook Marken en Umbrië. Bij deze slag al gaven vele Franse en Belgische vrijwilligers hun leven voor Paus. In dit jaar deed de Paus een beroep op alle katholieke jongemannen over de hele wereld, om de rechten van Paus en Kerk te komen verdedigen.
Als in 1861 het regiment der Pauselijke Zouaven officiëel werd gevormd, bestond dit voornamelijk uit Fransen, afkomstig uit het Algerijns-Franse keurkorps der Zouaves. Deze naam bleef behouden, net als het Noord-Afrikaanse zouavenuniform, dat veler protest wekte. Maar Pius IX vond het uniform prachtig en daarmee was de kous af. Aanvankelijk waren er enkel Franse soldaten, doch reeds spoedig kregen zij versterking van vele Belgische vrijwilligers. Pas vanaf 1863, als de oproep van de Paus in de Lage Landen bekendheid kreeg, ontvlamde onder de Nederlandse Katholieken het enthousiasme voor de zaak van de Paus. Duizenden jonge mannen verlieten huis, familie en álles, om in een ver vreemd land te gaan strijden op leven en dood voor de verdediging van de Kerk. Dit onder de hoon van hun liberale en protestante landgenoten: Ultramontanen werd in hun mond een gangbaar scheldwoord voor katholieken (zij bedoelden daarmee die achterlijke papisten die aan de andere kant van de Alpen (ultra montes) een vorst dienden, nl. de Paus van Rome).
Van alle landen over de wereld, leverde het kleine Nederland de meeste Pauselijke Zouaven, gevolgd door Frankrijk en België. Uit Noord-Brabant kwamen de meeste vrijwilligers, en Oudenbosch was in de jaren 1864-1870 het voornaamste verzamel- en vertrekpunt van de aspirant-Zouaven vanuit Nederland. Aangekomen in Rome, ontvingen deze vrijwilligers een opleiding tot soldaat en werden militair getraind.
In het jaar 1867 konden vele Nederlandse Zouaven de feestelijke plechtigheden in Rome bijwonen ter gelegenheid van de heiligverklaring van de Martelaren van Gorcum (dit jaar ook 150 jaar), die hun leven gaven voor het dogma van de werkelijke tegenwoordigheid van Jezus in de H. Eucharistie en van het Primaatschap van de Paus. In een brief van een Zouaaf, bij deze gelegenheid geschreven, lezen we:
Men is bang, dat de Garibaldisten met het feest zullen beginnen oproer te maken; maar alles is klaar en wij ook om hen naar behooren te ontvangen. Laten de vijanden maar komen: wij zullen toonen, waarvoor wij hier zijn. Wij hebben alles, alles verlaten om den Vader aller Vaders te beschermen. Die goede Vader rijdt ons nooit voorbij, of Hij lacht tegen ons. O, Broeder! het is zulk een schoon gezigt, als er duizenden en duizenden voor Hem nedervallen en juichen en roepen: Evviva, Evviva Santo Padre!
Door de Paus, hun Koning en hun Vader, werden de Zouaven steeds als krijgslieden hoog gewaardeerd, meer nog als zijn kinderen op de eervolste wijze boven anderen onderscheiden. Tot een der aanzienlijke leken, welke uit Nederland de feesten bijwoonden, sprak de H. Vader de volgende bijzondere woorden:
„Wanneer de Nederlandse jongens bij mij komen, spreken zij weinig; maar houden hun ogen strak op mij gevestigd. En wanneer ik hen in de ogen zie, dan lees ik daarin bij de meesten, dat het zeer godvrezende en zedige jongens zijn.”
Ook bij de audiëntie die de Bisschop van Haarlem bij die gelegenheid had bij Pius IX, sprak deze bij uitstek gunstig over de Nederlandse Zouaven. Over deze zelfde Bisschop schrijft ook een van de aanwezige Noord-Hollandse Zouaven in een brief naar huis de volgende regels:
De Bisschop sprak met snikkende woorden tot ons over den roem, dien hij hier hoorde van die Hollandsche Zouaven. Ja, vele bewijzen konde hij opnoemen, al was het maar wat hij zelf hier ondervonden en gezien had. Waar kon men de Zouaven vinden? sprak hij. In de kerken, voor het H. Sakrament des Altaars. Het is waar, geliefde Ouders, komt men ’s morgens in de St. Pieterskerk, dan zijn er elk kwartier heilige Missen, maar daar ziet men in alle Missen het meest Zouaven, en het gebeurt wel, dat het alleen Zouaven zijn. Daar was de Bisschop zeer over gesticht en het was hem groot aangenaam. Ook had hij het geluk genoten om met den H. Vader te spreken; maar deze getuigde hem, dat de Hollandsche Zouaven zulke brave en godsdienstige jongens waren, dat hij er zich finaal aan vertrouwde.
Bagnorea, 13 oktober 1867
In hetzelfde jaar van de heiligverklaring, in 1867, vonden de grote veldslagen van de Zouaven tegen de revolutionairen (de ‘roodhemden’) van Garibaldi plaats. Op 5 oktober, bij de slag om Bagnorea, behaalden de Pauselijke Zouaven de eerste overwinning: met 150 Zouaven versloegen zij 500 Garibaldisten.
In een zouavenbrief, geschreven te Bagnorea op 8 Oktober 1867 lezen we:
Geachte Vriend,
Ik laat u weten, dat ik nog in goeden welstand verkeer en hoop, dat gij dezen brief in welstand moogt ontvangen. Om u nu eenig nieuws te schrijven, laat ik u weten, dat wij naar Bagnorea zijn gegaan, want daar zou wat te plukken vallen. Er waren 500 Garibaldisten, en die zeiden, dat zij voor de pauselijke troepen niet zouden teruggaan; want, zeiden ze: Rome of de dood; maar ooh, dat is hun tegengevallen!
Wij moesten dan omstreeks 9 uur vertrekken van Bolsena, en, na een paar uur geloopen te hebben, gaven de eersten vuur. Het waren allen roodhemden, en zij boden eerst nog al tegenstand, maar zij gingen toch spoedig retireren, en wij van den berg af vooruit, zoo hard als wij maar loopen konden, en vuren geen gebrek, vooral op de roodhemden: want er waren er veel, die een jas er over aangetrokken hadden. Er vielen vele roodhemden, en beneden aan den berg lagen verscheidene dooden; wij trokken maar vooruit, doch, hoe meer wij voortgingen, zooveel meer van die mannen kregen we tegen ons: want zij hadden nog al leep te werk gegaan, maar zij verloren er meer dan zij er verwondden. Eindelijk zagen wij er vier te paard, en zij hadden toch zulke mooije roode hemden aan, zoo helder als een zon, en dat waren de kapiteins, en die wilden er met alle geweld maar op in; maar zoo hard konden ze niet kommanderen, dat de anderen gingen. Dat schieten, dat wij deden op die kerels, was ook zoo bar, dat zij met hun drieën gingen retireren, zoo hard als de paarden maar konden. Een hield er nog moed, doch te vergeefs! hij lag heel spoedig op den grond en zijn paard ook. Toen kwamen wij aan een klooster, en daar zat het voor de ramen vol om op ons te vuren; daar hadden we onzen kwaadsten tijd, maar toch koerasie, en wij kwamen toch onder de muren. Eer ik daar was, kwam ik aan eene haag, en daar schoten er verscheidene achter vandaan. Ik was de eerste, die er aankwam , en zij vlogen als de weerga weg; een bleef er nog achter liggen, en dien schoot ik vlak in zijn broek, en nog ging hij op den loop en vlugtte in de kerk. Achter een hek op zij van de kerk zaten er vier; die schoten gelijktijdig op mij, en dat was geen vier pas afstand, zoodat ik dacht, dat mijn laatste tijd er zou geweest zijn; maar drie van de vier misten en een schoot in mijn mantel. In dien mantel heb ik zeven gaten en twee in mijn hemd, en ik ben niet geblesseerd. Enfin, ik ging alweer met vollen moed vooruit tot aan het klooster: daar was het niet prut, maar toch gaauw gedaan; want hunne hoofden hadden zich overgegeven, en de witte neusdoek diende voor vredevlag. Daar namen wij 70 man gevangen; die hadden wij al vast beet, en zij konden ons al geen kwaad meer doen. Toen kwam de stad nog aan, en daar zaten er nog een honderd of vier in; dat was niet zoo gemakkelijk te winnen, maar toen kwam de achterstaart bij ons, de kanonniers met twee kanonnen; want die waren nog altijd achtergebleven en moesten zoolang wegblijven, totdat zij door den hoornblazer geroepen werden. Na vier schoten gebruikten wij de kanonniers niet meer, want wij vuurden zóó, dat zij op den loop gingen. Eenige oogenblikken daarna kwamen de burgers al met den witten doek voor den dag en riepen zoo hard zij konden: Leve Pius IX! en de slag was gewonnen.
Met dezelfde ongedwongenheid en opgeruimdheid beschrijft een andere moedige Zouaaf de gebeurtenissen bij deze slag; de dodelijk gewonde Zouaaf waarover hij schrijft, was voornoemde Petrus Heijkamp:
(…) Spoedig zagen wij in de verte eene groote patrouille van Garibaldisten over de bergen kruisen… wij volgden hen en, na hen een goed half uur met geforceerden marsch nageloopen te hebben, ging de kermis een aanvang nemen. Wij bevonden ons toen op het vlakke veld en het vechten begon; het was ruim half elf, Zaterdag, 5 October, en gelukkig heel mooi weer. Dadelijk, toen de kogels begonnen te vliegen, gingen wij aan het tirailleren, op vijf passen afstand van elkander; dus wij bezetten toen eene groote linie. Hevig werd er van weerszijde gevuurd: een Zouaaf werd doodelijk gewond, en de tweede Luitenant van de vierde kompagnie kreeg een kogel in den arm. Het bloed stroomde geweldig over den goeden officier zijne kleeren heen; maar, na een poosje gezeten en den arm verbonden te hebben, ging hij, zoo goed en zoo kwaad als hij kon, weder de manschappen kommanderen, ofschoon hij slechts een arm tot zijn wil had. De kogels vlogen verschrikkelijk langs onze ooren: het ging onophoudelijk, suust, suust; wij schoten ook fel. Maar heel raar gaat het er dan langs: vrees kent men niet, en het gegons der kogels hoort of telt men niet meer. Wij riepen maar niets anders dan: vooruit! Welk geschreeuw men dan hoort, is ongeloofelijk. Van hunnen kant schreeuwden zij niets anders dan: Evviva Giuseppe Garibaldi! en wij er tegen in: Evviva Pio Nono! dat is, Leve Pius IX! Vele roodhemden wilden nog vooruit komen; ik zag heel duidelijk een officier te paard, geheel in het rood gekleed; hij reed maar op en neer en had een drukte met zijn sabel, alsof hij duizend man wilde verslaan. Gedurig riep hij: ,,Vooruit, uitgelezen korps!” en werkelijk, daar kwamen zij weder met moed aanzetten. Ik zat met eenige kameraden aan den kant van een berg regt over hen, en wij legden eens flink op hen aan, en een viel er achterover, dat de beenen in de hoogte vlogen, en een ander over hem heen. Zij kregen daar de volle laag, en de heeren gingen retireren; wij volgden hen. Op hunne stelling gekomen, vonden wij links en regts de dooden en gekwetsten liggen; zij lagen te zwemmen in hun bloed: het kermen en bidden om in het leven te mogen blijven was verschrikkelijk. Wij gingen maar vooruit, altijd de vlugtenden achtervolgende, die naar het klooster gingen, hetwelk niet ver van de stad is gelegen. Dit klooster was als het ware hun fort: het is een sterk gebouw op een berg, dus moeijelijk te bestormen. Zij gingen binnen het klooster, en wij stonden op den weg; daar werd de boel een beetje geregeld. Ondertusschen werd er al weer sterk uit den toren gevuurd; maar wij telden de kogels niet meer. Wij werden in twee ploegen verdeeld: de eene moest het klooster van achteren aanvallen, en de andere van voren; ik was bij den ploeg, die achteraan ging met den Luitenant met zijn gewonden arm. De kogels vlogen wel om onze ooren, maar er stond nog op geen een onze naam; dus zij konden ons niet raken…
Ook de geschiedenis van Zouaaf Toontje van Agt uit Woensel bij Eindhoven, die deelnam aan deze slag, mag hier niet ontbreken. Toontje was een verschrikkelijk lelijk ventje met rood haar en sproeten. In Bagnorea viel hij o.l.v. zijn kapitein het voornoemde, door garibaldisten bezette klooster aan. De kapitein gaf hem opdracht om een gat te hakken onder het slot van de kloosterpoort. Ondanks het geweervuur hakte Toontje een groot gat in de poort, en liet het niet daarbij, maar stak zijn hoofd door het gat en stiet een afgrijselijke kreet uit. De aanwezige garibaldisten schrokken hiervan zo, dat ze in paniek wegvluchtten onder geroep van “Il Diavolo!” (de duivel!). Toontje had bij deze onderneming alleen maar twee kogelgaten in zijn kepie opgelopen. In het klooster ontmoette hij een stomverbaasde garibaldistenkapitein, die hem woedend toevoegde: “Wat wil dat rooie ontuig?”. “Dat zulde zien!”, antwoordde Toontje, pareerde de sabelhouwen van de kapitein, en doorboorde hem vervolgens met zijn bajonet. Zijn heldendaad werd snel bekend, en Paus Pius schonk hem een gouden medaille en noemde hem ‘Le diable rouge de Sa Sainteté’ (de rode duivel van Zijne Heiligheid). Bij zijn terugkeer in Nederland vestigde Toontje zich als herbergier in Strijp. Mensen die dronken waren of vloekten, smeet Toontje eigenhandig buiten. Hij was bovendien nog 40 jaar lang koster, en stierf in de kerk tijdens de H. Mis.
Na de slag om Bagnorea, volgden nog enkele gevechten, waar de Zouaven telkens overwonnen. Hun geestdrift werd elke dag groter; in een brief uit deze dagen lezen we hoe een Zouaaf in vlammende taal zijn broeders in het vaderland oproept:
Dus, nu zijn er Zouaven noodig. Nu moeten ze komen, die moed bezitten en hart hebben voor den H. Vader en voor de Katholieke Kerk. Nu moeten ze komen, die altijd geroepen hebben en roepen: naar Rome! Nu moeten ze komen om soldaat te spelen van Pius IX, nu is het soldaat spelen. Nu moeten ze komen, die vrij en liber zijn en geen ouders er mee te kort doen. Nu moeten ze komen, die nog een druppel frisch Christenbloed in hun ligchaam hebben. En zoolang zullen wij strijden, zoolang als wij nog één druppel bloed bezitten. Ja, waarde Ouders, wij zullen strijden voor de Kerk van Jesus Christus, zoolang ons God de kracht geeft, en, eer Rome overgegeven wordt, zal er niet veel levend Zouaven-vleesch in Rome zijn.
Uit de dagen, volgend op deze eerste grote slag, dateert ook de volgende brief:
Valentano, 7 October 1867
De reden, dat ik dezen brief schrijf, is, dat de troepen van Garibaldi over de grenzen gekomen zijn, zoodat wij alle dagen den dood te wachten zijn. (…)
Bidt nu maar veel voor mij, lieve Ouders, en vergeeft mij toch nog eens alles, wat ik in mijne kinderjaren tegen u misdreven heb, opdat ik met een gerust hart de eeuwigheid moge ingaan, als mij het geluk zou te beurt vallen van te sneuvelen. Nu heb ik geen tijd meer om te schrijven, want ik moet op post. Ik ben al in geen acht dagen uit mijne kleeren geweest, en, toen wij slaags waren geweest, moest ieder weer dadelijk naar zijn post. Toen heb ik twintig uren achtereen op post gestaan, zonder afgelost te worden. Het is wel ongeloofelijk, lieve Ouders, maar het is toch waar : het is nu geen tijd om te liegen. Denkt toch niet, dat ik bang ben; in het geheel niet, ik ben zelfs blijde, dat ik in het vuur kom. Ik stel al mijn vertrouwen op God, en ben even gerust, alsof ik thuis mijn boterham zat te eten. En mogt het nu gebeuren, dat dit mijn laatste brief was, welnu troost u dan met de gedachte, dat uw jongste zoon voor eene heilige zaak gevallen is. Weest verzekerd, dat vele ouders het u zullen benijden eenen zoon gehad te hebben, die als Zouaaf gesneuveld is. Dag, lieve Ouders, zoo ik u niet weerzag, tot in den hemel!
Van 2 dagen later, 9 oktober 1867, dateert de volgende heerlijke brief, door een Zouaaf, ook namens zijn broer, te Rome geschreven:
Rome, 9 October 1867.
Lieve Moeder, Broeder en Zusters,
Wij hopen , dat gij dezen brief in gezondheid moogt ontvangen; wat ons betreft, wij zijn, God dank, gezond. Nu, lieve Moeder, Broeder en Zusters, wij schrijven u misschien ons laatste vaarwel; want wij verwachten met ongeduld het rapport, dat ons zal aankondigen, dat wij tegen de Garibaldisten moeten optrekken. Het zal zeker niet lang meer duren, want gisteren avond moesten wij onzen ransel al klaar maken; zes of zeven kompagniën zijn alreeds vertrokken en hebben al verscheidene gevechten met de Garibaldisten gehad en altijd met het beste gevolg. Altijd zijn de Pauselijke troepen aan het winnen; de Zouaven voornamelijk moeten dapper gevochten hebben. De geestdrift was zoo groot, toen, de kompagnies van ons vertrekken moesten, dat de Luitenant-Kolonel gekomen is om ze tot bedaren te brengen.(…)
Gij kunt wel denken, hoe ons hart klopte bij het hooren van de dapperheid onzer wapenbroeders, en ik kan u verzekeren, dat bij het schrijven van dezen brief mijn hart reeds van vreugde klopt, omdat ik nu spoedig in den heiligen strijd mijn leven zal mogen wagen. Wij beloven u, lieve Moeder, Broeder en Zusters en aan onze geheele familie, dat wij ons dapper en moedig zullen gedragen. Wij zullen toonen, waarvoor wij gekomen zijn, en, mogt het God behagen ons tot zich te roepen, lieve Moeder, treur dan niet; maar denk en zeg: zij zijn voor eene heilige zaak gesneuveld, en hun dood zal zeker den lieven God aangenaam wezen; alhoewel het zoover nog niet is, maar natuurlijk, waar hout gehakt wordt, vallen spaanders, zegt het spreekwoord. Nu, lieve Moeder, Broeder en Zusters, wij hebben nog een vriendelijk verzoek, of gij en uwe lieve kinderen, de geheele familie, vrienden en bekenden voor onzen H. Vader en voor zijn volk wilt bidden, opdat de goede God toch zijne H. Kerk wil beschermen en bewaren. Ook vragen wij, uwe zoons en broeders, de gebeden van ulieden, opdat de goede God met ons zal handelen volgens zijne barmhartigheid en niet volgens onze zonden.
…
Monte Libretti, 13 oktober 1867
Een week na de slag van Bagnorea, op 13 oktober 1867, kwam het tot het volgende grote treffen te Monte Libretti. Bij deze slag stonden 86 Pauselijke Zouaven tegenover een leger van 1200 Garibaldisten; en het het ongelooflijke geschiedde: de Zouaven versloegen het leger van Garibaldi en behaalden een roemrijke overwinning. Bij deze slag van Monte Libretti verdient de Zouaaf Pieter Jong uit Lutjebroek speciale vermelding.
Pieter was een boom van een kerel, die bij de kleine Italianen grote indruk maakte; hij was zo groot dat men in heel Rome geen uniform kon vinden dat hem paste. Als Pieter Jong zich als Zouaaf wilde aanmelden, heeft volgens de overlevering bij de burgemeester het volgende gesprek plaatsgehad:
Burgemeester: “Vriend, wat wilt ge toch begaan? Waarom zoudt gij de wapens gaan dragen voor een vreemde vorst?” Pieter: “Wat zeg je? De Paus een vreemde? De Paus is mijn vader, zeg ik je, en noem jij die een vreemde?” Zo werd hij ingeschreven en geregistreerd als Zouaaf 2063.
Bij de slag van Monte Libretti stierf Pieter Jong een roemvolle dood. Toen hij zag hoe zijn commandant in het nauw kwam, en er geen tijd meer was om de geweren weer te laden, sprong Pieter midden tussen een grote overmacht van vijanden, greep zijn geweer bij de loop, en begon met de kolf op de vijanden om zich heen in te slaan. De schedels van maar liefst 14 Garibaldisten wist hij zo te verpletteren, voordat hijzelf van achteren werd neergestoken.
…
Mentana, 3 november 1867
Na zijn nederlaag bij Monte Libretti, en een mislukte poging om een opstand in Rome zelf te ontketenen, verenigde Garibaldi zijn legers en trok op naar Rome. Maar het Pauselijke leger liet het niet zover komen, en trok op voor een tegenaanval. Bij Mentana kwam het op 3 november 1867 tot een beslissend treffen: het Pauselijke leger, bestaande uit 3000 man, waarvan de 1500 Zouaven de kern vormden, en gevolgd door 2000 Franse hulptroepen als reserve, stond tegenover een leger van 15.000 roodhemden. Hoewel de troepen van Garibaldi een overweldigende meerderheid vormden en in een zeer gunstige positie lagen, eindigde de slag met een verpletterende nederlaag van Garibaldi.
De Zouaaf Janus Looymans uit Oudenbosch schreef daags na de slag:
Het gevecht was hevig. De Franschen die erbij tegenwoordig waren, namen op dat ogenblik volstrekt geen deel aan den strijd, maar verzekerden, dat het te Sebastopol er nooit zóó had toegegaan. De Zouaven werden om hun dapperheid door al de Franse soldaten en oversten bewonderd. Zij zeiden: Nooit hadden wij zulks van u verwacht, gij zijt moediger dan wij allen, maar ge zijt te roekeloos door te weinig de dood te vrezen.
…
Door de slag van Mentana was Garibaldi volledig en definitief verslagen, en kwam er een korte periode van rust, die tot 1870 duurde, en die aan Paus Pius IX de gelegenheid gaf om in 1868 het Eerste Vaticaanse Concilie te openen. Op 18 juli 1870 werd de Pauselijke Onfeilbaarheid plechtig tot dogma verklaard, en daags erop brak de Frans-Duitse oorlog uit. Door de dreiging in Rome, moest het Concilie voortijdig worden onderbroken (en is sindsdien nooit meer afgesloten).
…
In september 1870 verklaarde Victor Emanuel opnieuw de oorlog aan de Paus, en viel met 60.000 man en 200 zware kanonnen de Pauselijke Staat binnen. In de morgen van 20 september begon de beschieting van de muren van Rome bij de Porte Pia. De aanwezige 5000 Zouaven boden heldhaftig tegenstand, en wilden strijden tot de laatste man. Paus Pius IX echter gaf, om onnodig bloedvergieten te voorkomen, het bevel de strijd te staken, zodra er een bres in de muur zou zijn. Kort daarop wapperde de witte vlag op de Sint Pieter.
Vanaf dat moment tot aan zijn dood was Pius IX de gevangene van het Vaticaan; hij weigerde elke erkenning van de Italiaanse Staat. Tot het laatste ogenblik hield hij onwrikbaar stand tegen de machten van vrijwel de gehele wereld. Zo geliefd als hij was bij zijn katholieke kinderen, zozeer werd hij ook gehaat door de rest van de wereld, en gehoond en belasterd door vrijmetselaars, joden, liberalen en protestanten.
Paus Pius IX is uitzonderlijkerwijze maar volgens zijn uitdrukkelijke wens, begraven buiten de muren van Rome, maar dicht bij zijn geliefde Zouaven, in de San Lorenzo fuori le Mura, naast de begraafplaats van Verano, waar ook de opperbevelhebbers der Pauselijke Zouaven, Generaal Kanzler en Baron de Charette begraven liggen in heden ten dage volledig vergeten en vervallen graftombes. Bij de begrafenis van Pius IX, als de kist werd overgebracht naar de San Lorenzo, werd de stoet tegengehouden door demonstrerende vrijmetselaars, die het stoffelijk overschot met stenen bekogelden en de kist richting het water dreven onder het zingen van schunnige liederen en de uitroep ‘in het water met het varken’.
De herinnering aan de glorievolle tijd van de Zouaven, waarin de katholieken het geluk hadden een ware Heilige Vader te hebben, voor wie zij blij waren álles te kunnen geven en te sterven, vervult ons zeker met grote weemoed. Het doet ons nog harder beseffen hoe verweesd wij zijn in deze tijd, waarin wij zozeer het gemis voelen van een Heilige Vader hier op aarde die zorgt voor het zielenheil van zijn kinderen, van een ware Plaatsbekleder van Christus die alles geeft om zijn kinderen in het ware Geloof te behouden. Laten we daarom des te meer onze Vader in de Hemel bidden, en zelf alles ervoor over hebben, om ons Geloof zuiver te bewaren, om trouw te blijven geloven aan het Primaatschap van de Paus, aan zijn Onfeilbaarheid en aan al wat de Pausen ons leerden in de gehele traditie van de Kerk, om altijd trouwe kinderen te blijven van de Heilige Rooms Katholieke Kerk. Hem bidden tenslotte om, als het met Zijn Heilige Wil overeenstemt, ons de genade te verlenen om weer een Heilige Vader hier op aarde te mogen bezitten.
Bronnen:
– De Katholiek, Godsdienstig geschied- en letterkundig maandschrift, deel 53, jaargang 1868.
– Pro Petri Sede, de geschiedenis der Pauselijke Zouaven, door W. van Overveld.
– Beknopte Geschiedenis van de Pauselijke Zouaven door M.C.J.L. van Nispen.
– Katholiek Nederland en de Paus 1580-1985, Rijksmuseum Het Catharijneconvent, 1985.
– Enciclopedia Cattolica, volumi e voce diversi.
– Histoire de Pie IX et de son Pontificat, Alex. de Saint-Albin, 1879, tome III.
– Centro studi Giuseppe Federici, comunicato n. 95/09, Chi per Dio combatte e muore in eterno non morrà, 2009.
– cronologia.leonardo.it/storia/biografie/pioix
– Archief en collecties van het Zouavenmuseum te Oudenbosch en het streekmuseum de Meestoof in St. Annaland.
– Eigen collectie en fotomateriaal.
Overname en gebruik artikel toegestaan, mits bronvermelding.